Beelden gebruikt men in den schrijfstijl, vooral in de dichtkunst, om eene voorstelling duidelijk, treffend of sierlijk te maken, — in het algemeen om haren indruk te verhoogen. Eigenlijk is elke voorstelling der gedachte in woorden reeds een beeld, maar men kan zoodanig beeld weder met een ander vergelijken en de overeenkomstige trekken doen uitkomen, en hierin is het beeldrijke van den stijl gelegen.
Door een gepast gebruik van vergelijkingen wordt het schoonheidsgevoel geprikkeld, en hierdoor verkrijgt het gemoed de vereischte ontvankelijkheid voor de waarheid, die in eene voorstelling verkondigd wordt. Treedt een beeld geheel en al in de plaats der voorstelling zelve, dan noemt men het eene gelijkenis.
Een gepast beeld is ongedwongen, natuurlijk, en ontleend aan voorwerpen, waarmede de hoorder of lezer volkomen bekend is, zoodat hij terstond de overeenkomst opmerkt van het beeld met het eigenlijk onderwerp. Zulk een beeld moet gewaarwordingen opwekken, die medewerken tot het bereiken van het doel, dat een schrijver of redenaar zich voorstelt.