Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Weder

betekenis & definitie

Weder (Het) is de dampkringstoestand, op eene bepaalde plaats en een bepaalden tijd door de zamenwerking van onderscheidene klimatologische oorzaken voortgebragt, zooals: luchtdrukking, warmtegraad, vochtigheid, neerslag en vooral windrigting, — een toestand, die op ons gevoel eene aangename of onaangename, op onze gezondheid eene voor- of nadeelige werking heeft. De wet, welke het weder beheerscht, rust op genoemde zamenwerkende oorzaken. De gesteldheid van het weder op eene bepaalde plaats hangt voornamelijk af van de rigting van den wind, en deze laatste wederom van de verdeeling en de wisseling der luchtdrukking. Daar echter juist de wind den meesten invloed heeft op de overige reeds vermelde oorzaken, bepaalt hij op deze of gene plaats den aard van het weder.

Om het verband van de windrigting met de overige meteorologische verschijnselen vast te stellen, neemt men deze laatste gedurende een gegeven tijdperk, bijv. van eene maand, naauwkeurig waar, terwijl tevens de windrigting wordt opgeteekend. Wanneer men nu het gemiddelde neemt der maanden, welke met dezelfde windrigting overeenkomen, dan verkrijgt men cijfers, die het gemiddeld bedrag van die verschillende meteorologische verschijnselen bij de verschillende windrigtingen aanwijzen. Zulke tabellen vermelden alzoo den aard van het weder bij de verschillende winden op eene bepaalde plaats en in een bepaald jaargetijde. Zij dragen den naam van windrozen en men geeft ze voor de afzonderlijke verschijnselen nog weder bepaalde namen, zooals: thermische windrozen voor de warmte, atmische voor de spanning van den waterdamp, barische voor de luchtdrukking en gewone voor de windrigting.

In het algemeen blijkt uit eene beschouwing van deze verschillende windrozen over een groot gedeelte van de oppervlakte der Aarde, dat de winden, die van den Evenaar komen, zich onderscheiden door den hoogsten warmtegraad, den meesten waterdamp, de sterkste wolkenvorming, den aanzienlijksten neerslag en de laagste luchtdrukking, terwijl de winden, die van de polen komen, zich kenmerken door den laagsten warmtegraad, het geringste waterdampgehalte, den heldersten hemel, den geringsten neerslag en de hoogste luchtdrukking. Daarbij komt nog de verschillende invloed van land en water, zoodat de luchtstroomen van den Evenaar gemelde eigenschappen duidelijker vertoonen, wanneer zij over de zee komen, terwijl de luchtstroomen van de zijden der polen zich meer als landwinden doen kennen. De warmste en vochtigste luchtstroomen, die wolken en regenvlagen aan voeren en van eene lage luchtdrukking vergezeld gaan, komen alzoo op het noordelijk halfrond in de westelijke streken der vaste landen, bepaaldelijk in Europa, als aequatoriale zeewinden uit het zuidwesten en in de oostelijke streken uit het zuidoosten, terwijl de koudste en droogste luchtstroomen, vergezeld van een helderen hemel en van eene hooge luchtdrukking, op de westzijde der vaste landen uit het noordoosten en aan de oostzijde uit het noordwesten waaijen. De windrigtingen, welke met betrekking tot de temperatuur, de vochtigheid, de luchtdrukking en den neêrslag het meeste verschil veroorzaken, zijn dus aan de westzijde der vaste landen de zuidwestelijke en noordoostelijke en aan de oostzijde de zuidoostelijke en noordwestelijke. Dit is vooral in den winter het geval.

In den zomer heeft men met betrekking tot den warmtegraad de uitzondering, dat de landwinden de warmste zijn. De wisseling van het weder op dezelfde plek of de weersverandering wordt derhalve in de eerste plaats veroorzaakt door de verandering van luchtdrukking in aanzienlijke gedeelten van den dampkring en door het ontstaan en voortschrijden der barometrische minima of wervelwinden (zie onder Wind). Legt men door het centrum van een in onze streken gewoonlijk van het westen oostwaarts voortschrijdend minimum eene lijn van het zuid-zuidwesten naar het noordnoordwesten, dan zal deze den wervelwind in twee helften verdeelen, van welke de ter regter hand gelegene, de voorzijde van den wervelwind vormt. Aan de voorzijde waaijen de (voor Europa) uit het zuiden komende winden met eene draaijing van het oosten door het zuiden naar het westen (alzoo met de zon) en brengen bij een dalenden barometer eene verhooging van warmtegraad met klimmende hoeveelheden wolken, waterdamp en regen. Aan de achterzijde van den wervelwind daarentegen waaijen uit het noorden afkomstige winden uit het westen door het noorden tot aan het oosten met toenemende luchtdrukking, maar met vermindering van wolken, waterdamp en regen.

Bij de hedendaagsche gesteldheid der meteorologische wetenschap zijn wij niet ver verwijderd van de kennis der wet, welke heerschappij voert over de veranderingen in de luchtdrukking als den grondslag der weersverandering. Wij kunnen wel is waar nog niet voor langen toekomstigen tijd het weder of de windrigting op eene bepaalde plaats voorspellen, doch zulks geschiedt reeds voor den tijd van een etmaal, in het bijzonder met betrekking tot de stormen. Daartoe bedient men zich van de telegraphie, ten einde zich op een gegeven tijdstip te vergewissen van de luchtdrukking op de verschillende waarnemingsstations. Men heeft deze reeds in de voornaamste havenplaatsen der Oude en Nieuwe Wereld, en na het wederkeerig overseinen van den barometerstand worden de berigten omtrent den stand en de waarschijniijke veranderingen van het weder in de dagbladen openbaar gemaakt. Men heeft kaarten van het weder vervaardigd, waarbij barometerstand en windrigting het meest in aanmerking komen, terwijl er ook de warmtegraad, de helderheid des hemels, de regen enz. op vermeld staan. Men heeft namelijk de dampkringsverschijnselen, die zich op een groot gebied vertoonen, op eene geographische kaart aangestipt. Als voorbeeld van een uitstekend meteorologisch station noemen wij dat te Hamburg. Het staat in verband met 28 binnenlandsche en 60 buitenlandsche stations.

De ochtendtelegrammen brengen er tijding van den barometerstand, de rigting en kracht van den wind, de temperatuur en de helderheid des hemels te 8 uur den voorgaanden avond en te 8 uur op den aangebroken morgen, alsmede de cijfers voor den psychrometer, voor de regenhoeveelheid enz. Een klein aantal stations (16 binnenlandsche en 3 buitenlandsche) brengt voorts nog telegraphische berigten omtrent de gesteldheid van het weder op den namiddag te 2 uur. Terstond worden de ontvangene tijdingen in kaart gebragt en in eene tabél opgeteekend. Daarnaar worden vier kaarten geteekend, ééne voor de luchtdrukking, den wind en de helderheid, — eene tweede voor den warmtegraad en den neêrslag, — eene derde voor de verandering van luchtdrukking, — en eene vierde voor de verandering van temperatuur, beide voor het jongste etmaal. Daarna worden de beide laatste kaarten met de beide eerste vereenigd. Op de kaarten is elk station aangeduid door een kleinen kring.

Een pijl, door dezen getrokken, wijst de rigting aan van den wind, en de sterkte van dezen doet men kennen door de aan den pijl geteekende vederen, zoodat één veder een flaauw windje en zes vederen een orkaan beduiden. Naast het station plaatst men den gecorrigeerden barometerstand. De wolken duidt men aan door arcéring van den kring. Op eene tweede kaart plaatst men de temperatuur in graden van den honderddeeligen thermometer en de regenhoeveelheid (tusschen haakjes) in Ned. strepen , alsmede andere dampkringsverschijnselen, waarvoor men bepaalde teekens heeft aangenomen. Die kaarten zijn reeds des voormiddags te 11 ure gereed voor de drukpers, en een kort verslag van den toestand van het weder in Centraal Europa wordt langs telegraphischen weg aan verschillende dagbladen gezonden. Nadat de kaarten afgewerkt en de namiddagstijdingen ontvangen zijn, gaat men over tot eene voorspelling van de vermoedelijke weêrsgesteldheid in den eerstvolgenden tijd, waarna desgelijks aan de dagbladen wordt medegedeeld, welk weder men in het aangebroken etmaal te wachten heeft.

Daar de barometrische minima in onze streken zich in den regel van het westen naar het oosten of van het zuidwesten tot het noordwesten naar het noordoosten tot aan het zuidoosten bewegen, en daar tegelijk met het minimum ook het geheel stelsel der daaromheen waaijende winden van rigting verandert onder den invloed der aanliggende gewesten van hoogere of lagere luchtdrukking, zoo moet men in ons Vaderland en in Duitschland vooral naar het westen zien, om uit de aldaar op te merken verschijnselen het weder in de toekomst eenigermate te bepalen. In den regel vertoont zich de weersverandering, welke van daag in Engeland plaats heeft, eerst morgen te Hamburg en op den volgenden dag te Memel. Somtijds echter bemerkt men op de Nederlandsche en Duitsche kusten der Noordzee slechts weinig en in het binnenland niets van de verandering, die op de Britsche eilanden plaats grijpen. Desgelijks kunnen wegens omstandigheden van plaatselijken aard de noordewinden zich verder oostwaarts sterker doen gevoelen. Intusschen zal een berigt, dat in Schotland de barometer sterk gedaald is, de schippers op de Noordzee waarschuwen, dat zij stormen kunnen verwachten uit het westen of zuidwesten. Volgt daarop eene nieuwe daling, dan loopt de wind van het westen of noordwesten naar het zuidwesten, zuiden of zuidoosten (hij krimpt), om daarna tot het zuidwesten, westen en noordwesten terug te keeren (uit te schieten). Daalt de barometer in zuidelijker gewest, bijv. in Ierland of in het Kanaal, dan waaijen er veelal langs onze kust oostelijke winden, welke van het zuiden door het noorden gaan. Waait tevens de wind met kracht uit het noordoosten en heeft men eene belangrijke luchtdrukking in Lapland en Oost-Rusland, dan bestaat er aan de westelijke kusten der Oostzee gevaar voor een geweldigen storm.

Het weder bevindt zich evenwel in Centraal Europa geenszins onder de heerschappij van het barometer-minimum. Er gaan vaak weken voorbij, zonder dat wij zulk een minimum opmerken, of het vertoont zich op zoo grooten afstand, dat het bij ons geen invloed kan hebben op het weder. Dan is het laatste bestendig, inzonderheid bij een algemeen-hoogen barometerstand, en men heeft zelden hevigen wind. Zulke tijdperken van bestendigheid wisselen echter af met andere van onbestendigheid. Men heeft voorts, op het voetspoor van Dove, eene bepaalde tegenstelling willen vaststellen tusschen de gelijktijdige weêrsgesteldheden in Noord-Amerika en Midden-Europa, en wel zoo, dat de afwijkingen van de normale temperatuur in beide werelddeelen onderling gelijk zouden zijn, namelijk, dat men op dezelfde tijden warme zomers en koude winters in Amerika zou hebben en koele zomers en warme winters in Europa. Het is echter gebleken, dat zulk eene tegenstelling wel eens plaats grijpt, maar niet als regel mag gelden.

Van groot belang voor de scheepvaart zijn de stormsignalen. Deze berusten op de kennis van den aard en de snelheid der stormen langs de kust en in het algemeen van de weêrsgesteldheid elders, welke naar de havenplaatsen wordt overgeseind, om de zeelieden in kennis te stellen van het naderend gevaar. Men vindt toestellen voor stormsignalen op de kusten van Duitschland, Engeland, Nederland, België, Frankrijk en Noord-Amerika. Daardoor worden de rigting en vermoedelijke kracht van een naderenden storm aangekondigd. Zulk een toestel bestaat, volgens het stelsel van Fitz Roy (1863) uit een kegel en cylinder, die zich van verre als een driehoek en een regthoek vertoonen. Zij worden aan de ra van den signaalmast geheschen, terwijl men gedurende de duisternis lantarens van dien vorm bezigt. Door den verschillenden stand van deze beide voorwerpen weet men de rigting en kracht der stormen aan te wijzen.

Leverrier was de eerste, die tot het voorspellen van stormen gebruik maakte van de telegraaflijnen (1856). De mogelijkheid, dat zulk eene waarschuwing groote diensten zou kunnen bewijzen, bleek uit den Balaklava-storm van 14 November 1854 in de Zwarte Zee, toen de vloot der Verbondene Mogendheden aldaar groote schade leed. Tevens bewees een blik op de omstandigheden, welke dien storm voorafgingen, dat men zijne nadering gemakkelijk had kunnen voorspellen. Na dien tijd is, op aansporing van Leverrier, niet alleen in Frankrijk, maar ook in andere Staten van Europa (Engeland, Nederland en Duitschland) en vooral in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika door het uitmuntend ingerigt Signal office te Washington de weêrtelegraphie algemeen ingevoerd. Haar nut voor scheepvaart, handel, landbosch- en tuinbouw is gedurig duidelijker aan het licht gebragt en zal nog grooter worden, naar gelang het aantal meteorologische stations zich in verschillende rigtingen over de oppervlakte der Aarde uitbreidt. Thans reeds worden 70—80% der voorspellingen door de uitkomst bewaarheid.

Vooral op reeds gemeld Signal office te Washington, onder het bestuur van generaal Myer, heeft men zich in den jongsten tijd beijverd de algemeene beweging van den dampkring gade te slaan en daaruit bepaalde wetten af te leiden. Daar voegt men dagelijks de gelijktijdig (te 7 uur 35 minuten middelbaren tijd van Washington) ingestelde en overgeseinde waarnemingen in een internationaal bulletin bijéén van 400 stations, over geheel het noordelijk halfrond verspreid. Het Signal office heeft de meteorologische tijdingen tevens dienstbaar gemaakt aan den land-, bosch- en tuinbouw en dezen daarmede niet weinig bevoordeeld. Het spreekt wel van zelf, dat hierbij niet zoozeer de naderende storm als wel de regen- en hagelbuijen der toekomst van het meeste belang zijn. Daar echter deze verschijnselen vaak van plaatselijke omstandigheden afhankelijk zijn, dient men bij het voorspellen van hunne komst nog grooter omzigtigheid in acht te nemen. Ook in Frankrijk en in het koningrijk Saksen heeft men in den laatsten tijd maatregelen genomen, om op die wijze de telegraphie dienstbaar te maken aan de belangen van den landbouw.