Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Stralen

betekenis & definitie

Stralen (Hendrik van), een verdienstelijk Nederlandsch staatsman, geboren te Hoorn den 20sten October 1751, was aanvankelijk bestemd voor den koophandel, maar promoveerde in de regten, vestigde zich te Enkhuizen en werd er lid der schepensbank, raad in de vroedschap en vervolgens equipagemeester van het collegie der Admiraliteit in West-Friesland. Eenige jaren daarna zag hij zich benoemd tot adjunct-raad en advocaat-fiscaal bij de Admiraliteit van West-Friesland in het Noorderkwartier (1782). Hij vergaderde te ’s Gravenhage met de bewindhebbers der overige admiraliteiten en kwam er in betrekking met de voornaamste ministers van Staat en de hoofd-officieren der Marine, vooral met Zoutman en van Kinsbergen. Met laatstgenoemde zag hij zich in 1787 door de Staten van Holland benoemd tot lid eener commissie om meer eenparigheid te brengen in de verschillende admiraliteiten.

Als voorstander van het Huis van Oranje kon hij zich niet vereenigen met de woelingen der Patriotten, doch legde steeds eene groote gematigdheid aan den dag. De betrekking van raad advocaatfiscaal bij de Admiraliteit op de Maas en van raadpensionnaris van Zeeland wees hij van de hand, maar aanvaardde die van secretaris van magistraten en gecommitteerde raden te Hoorn en verkreeg toegang tot de vergadering der Staten van Holland en der Staten-Generaal, terwijl hij lid was van verschillende belangrijke staatscommissiën. Na de omwenteling van 1795 keerde hij tot het ambteloos leven terug, maar zocht niettemin zooveel mogelijk nuttig te wezen. In 1802 aanvaardde hij op aandringen van prins Willem V een staatsambt en werd lid van het Gedeputeerd Bestuur van Holland in de afdeeling geldmiddelen. In 1804 werd hij lid van den Aziatischen Raad, en met Mr.

E. J. Schimmelpenninck peinsde hij op middelen, om den treurigen toestand der Nederlandsche financiën te verbeteren. Toen laatstgenoemde in 1805 als raadpensionaris optrad, aanvaardde van Stralen den post van secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken, tevens belast met het beheer der zaken van den waterstaat, eeredienst, justitie, policie en kunsten en wetenschappen. Als zoodanig bragt hij veel goeds tot stand, maar werd onder koning Lodewijk lid der vergadering van Hunne Hoogmogenden, waar hij inzonderheid zijne aandacht op de geldmiddelen vestigde. In 1806 gaf hij daarvan verslag in eene memorie aan den Koning, waarna hem de aanzienlijke betrekking van staatsraad en voorzitter van het Hof van Rekening werd aangeboden. hij wees haar echter van de hand, en kort daarna benoemde de Koning hem tot president eener commissie tot bezuiniging van alle uitgaven van het rijk bij het opmaken der begrooting voor 1809, alsmede ter herziening van de ordonnantiën op de belastingen. Eerlang diende hij een uitvoerig rapport in, dat eene bezuiniging aanwees van ruim 16 millioen gulden. bij de inlijving van Nederland in het Keizerrijk bleef hij buiten dienst, maar na de omwenteling werd hij in November 1813 commissarisgeneraal van Binnenlandsche Zaken, welke betrekking hij in het volgende jaar nederlegde; hij werd toen lid van de Tweede, later van de Eerste Kamer, en overleed den 8sten November 1822.