Gepubliceerd op 06-12-2018

ZWIJGEN

betekenis & definitie

ZWIJGEN, (zweeg, heeft gezwegen), niet spreken, zijne stem niet laten hooren: hij zwijgt op alles wat ik hem vraag;

— zwijg!, stil! zeg geen woord meer:
— de redenaar zweeg, hield met spreken op;
— laat ons hierover zwijgen, niet spreken;
— kunt gij zwijgen, een geheim bewaren?;
— zwijgen als het graf, als een mof, niets van een geheim laten uitlekken;
— men moet kunnen hooren, zien en zwijgen;
— ik kan het niet langer zwijgen, ik moet het zeggen;
— die zwijgt stemt toe, die niets er tegen inbrengt, neemt er genoegen mee;
— spreken is zilver, zwijgen is goud, het is soms het best, niets te zeggen;
— melding maken van: de geschiedenis zwijgt ervan; de wet zwijgt hierover, hierover is in de wet niets te vinden;
— ophouden: de muziek, het orgel, het geschut zweeg;
— eene batterij tot zwijgen brengen, het vuren doen staken;
— iem. tot zwijgen brengen, hem geheel ternederslaan.

< >