Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie O
- Opraken
- Opramen
- Oprammeien
- Oprammen
- Oprapen
- Oprecht
- Oprechtheid
- Opredderen
- Opreiken
- Oprekenen
- Oprekken
- Oprement
- Oprichten
- Oprichter
- Oprichtersaandeel
- Opridderen
- Oprij
- Oprijden
- Oprijder
- Oprijgen
- Oprijgsel
- Oprijlaan
- Oprijten
- Oprijven
- Oprijzen
- Opril
- Opriltoren
- Oprispen
- Oprit
- Opritsen
- Oprochelen
- Oproeien
- Oproep
- Oproepen
- Oproeper
- Oproer
- Oproeren
- Oproerig
- Oproerkraaier
- Oproerling
- Oproermaker
- Oprokken
- Oprokkenen
- Oprollen
- Oproller
- Opronden
- Oproosteren
- Opruien
- Opruier
- Opruimbeitel
- Opruimen
- Opruimer
- Oprukken
- Opschaffen
- Opschakelen
- Opscharrelen
- Opschaven
- Opschellen
- Opschenken
- Opschepen
- Opscheppen
- Opschepper
- Opschepperig
- Opscheren
- Opscherpen
- Opscheuren
- Opschieten
- Opschijnen
- Opschik
- Opschikken
- Opschilderen
- Opschoeien
- Opschoffelen
- Opschokken
- Opschommelen
- Opschooien
- Opschoonen
- Opschoppen
- Opschorsen
- Opschorten
- Opschorter
- Opschotelen
- Opschrabben
- Opschranderen
- Opschransen
- Opschrapen
- Opschrift
- Opschrifttitel
- Opschrijfboek
- Opschrijven
- Opschrijver
- Opschrikken
- Opschrobben
- Opschroeven
- Opschroeverij
- Opschrokken
- Opschudden
- Opschuieren
- Opschuimen
- Opschuimer