Opschotelen (schotelde op, heeft opgeschoteld), (w. g.) de spijzen in de schotels doen: (fig.) het is hier maar niet zoo opgeschoteld, men heeft het hier zoo maar niet voor het grijpen;
— het is daar juist ook niet zoo opgeschoteld, daar leeft men ook al niet in zulk een grooten overvloed. OPSCHOTELING, v.