Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie B
- Besluiten
- Besluitvaardigheid
- Besmeren
- Besmettelijk
- Besmetten
- Besmettingshaard
- Besmetverklaring
- Besmeuren
- Besmodderen
- Besmoezelen
- Besmoezen
- Besmoken
- Besmuikt
- Besmuisteren
- Besnaard
- Besnaren
- Besnauwen
- Besneden
- Besnedene
- Besneeuwen
- Besnijden
- Besnijdenis
- Besnijder
- Besnijmachine
- Besnijmes
- Besnoeibaar
- Besnoeien
- Besnot
- Besnotteren
- Besnoven
- Besnuffelen
- Besogne
- Besognekamer
- Besommen
- Bespaarder
- Bespannen
- Besparen
- Bespatten
- Bespeeken
- Bespekken
- Bespelen
- Bespeuren
- Bespieden
- Bespiegelen
- Bespijkeren
- Bespikkelen
- Bespionneeren
- Bespitten
- Bespoedigen
- Bespoelen
- Bespottelijk
- Bespotten
- Bespraakt
- Besprek
- Bespreken
- Besprengen
- Besprenkelen
- Bespringen
- Besproeien
- Besproeiingstoestel
- Bespugen
- Bespuiten
- Bespuwen
- Besseboompje
- Besseldraad
- Bessem
- Bessemeren
- Bessengelei
- Bessestruik
- Best
- Bestaan
- Bestaanbaar
- Bestaansmiddel
- Bestaanszin
- Bestaken
- Bestand
- Bestanddeel
- Bestappen
- Beste
- Bestedeling
- Besteden
- Besteedster
- Besteek
- Besteekband
- Besteigeren
- Bestek
- Bestekamer
- Besteken
- Besteker
- Bestekhout
- Bestekrijs
- Bestekzetter
- Bestel
- Bestelbaar
- Bestelbrief
- Bestelen
- Bestelgeld
- Bestellen
- Bestellenmelk
- Besteller