BESPOTTELIJK, bn. bw. (-er, -st), bespotting verdienende, den lachlust opwekkende, belachelijk zich bespottelijk aanstellen; zich bespottelijk maken; een bespottelijke vent;
— ’t is bespottelijk belachelijk, al te gek;
— zich bespottelijk kleeden, op eene bespottelijke wijze.
BESPOTTELIJKHEID, v. (...heden).