BESPRINGEN, (besprong, heeft besprongen), springen over hij kan die sloot niet bespringen;
— springende bereiken: eene hoogte niet bespringen kunnen;
— onverhoeds aanvallen: zij werden door roovers besprongen; eene vesting bespringen;
— eene koe, eene merrie laten bespringen, laten dekken. BESPRINGER, m. (-s), aanvaller. BESPRINGING, v. (-en).