BESMETTELIJK, bn. (-er, -st), smetstof aan andere lichamen meedeelende, epidemisch eene besmettelijke ziekte;
— (scherts.) ik ben niet besmettelijk, ge kunt gerust bij me komen;
— (gew.) licht besmet, bevuild kunnende worden wit is erg besmettelijk. BESMETTELIJKHEID, v.