BESPREKEN, (besprak, heeft besproken), spreken over: eene zaak, een persoon bespreken;
— hij wordt druk besproken, allerlei praatjes gaan er van hem. vgl. onbesproken; eene veel besproken kwestie,
— bepalen, bedingen; wij bespraken, dat hij eene maand verlof zou hebben; de voorwaarden bespreken;
— plaatsen in een schouwburg enz. bespreken, vooruit nemen, huren besproken plaatsen, ook een rijtuig bespreken;
— den dokter, de baker bespreken, hun reeds eenigen tijd te voren mededeelen. dat men hun bijstand verlangt;
— beloven, bij testament toezeggen, vermaken;
— (gew.) slangen bespreken, bezweren, biologeeren;
— (gew.) eene ziekte bespreken, bezweren, belezen. BESPREKING, v. (-en), het bespreken, onderhandeling: de besprekingen hebben tot geen resultaat geleid; de bespreking van plaatsen.