Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie B
- Bethel
- Betichten
- Betiel
- Betijen
- Betimmeren
- Betimmering
- Beting
- Betingbalk
- Betingeld
- Betingelen
- Betingkussen
- Betingnagel
- Bêtise
- Betitelen
- Betittelen
- Betjoegd
- Betjoend
- Betoel
- Betoeterd
- Betogen
- Beton
- Betonbalk
- Betonen
- Betonfundament
- Betonie
- Betoniebloem
- Betonijzer
- Betonijzeren
- Betonkoffer
- Betonneeren
- Betonnen
- Betonpaal
- Betoog
- Betoogbaar
- Betoogen
- Betooggrond
- Betoomen
- Betoon
- Betoonen
- Betooveraar
- Betooveren
- Betoudovergrootmoeder
- Betouwen
- Betovergrootvader
- Betraand
- Betrachten
- Betraliën
- Betrappelen
- Betrappen
- Betreden
- Betreffen
- Betreffende
- Betrekkelijk
- Betrekken
- Betrekking
- Betrekkingswijzer
- Betreurder
- Betreuren
- Betreurenswaard
- Betroeven
- Betrokken
- Betrokkene
- Betrouwbaar
- Betrouwbaarheidsrit
- Betrouwen
- Betten
- Bettermentbelasting
- Betuigen
- Betuilen
- Betuin
- Betuinen
- Betuline
- Beturen
- Betuttelen
- Betuwe
- Betuwsch
- Betweter
- Betwijfelen
- Betwistbaar
- Betwisten
- Beu
- Beug
- Beugbak
- Beugel
- Beugelbaan
- Beugelen
- Beugelflesch
- Beugelschaaf
- Beugelsjees
- Beugelsluiting
- Beugen
- Beuggrond
- Beugharingvisscherij
- Beuglijn
- Beuk
- Beukeblok
- Beukel
- Beukelaar
- Beuken
- Beukenbosch