Gepubliceerd op 01-09-2018

Bestek

betekenis & definitie

BESTEK, o. (-ken), (veend.) bepaalde maat, afmeting voor te graven turf, voor een dijk turf;

— (timm.) het bestek zetten, iets nauwkeurig af passen met een verstekhaak;
— volgens bestek gemaakt, zeer nauwkeurig;
— bepaalde, begrensde ruimte, afmeting veel binnen een klein bestek; dat is te klein van bestek, van afmetingen;
— (bouwk.) het bestek van een bouwwerk, nauwkeurige beschrijving van een werk, met alle inlichtingen aangaande den gang en de uitvoering ervan, de te gebruiken materialen, de wijze van betalen enz.; het bestek ligt ter inzage; bestekken te verkrijgen à f 1,50; bestek voor eene leverantie, nauwkeurige omschrijving met de noodige inlichtingen betreffende levering, voorwaarden van betaling enz.;
— (zeev.) schriftelijke verzameling van de voornaamste afmetingen en zijne samenstellende deelen, van de bewapening, enz. van een schip;
— dagelijksche bepaling der geographische plaats waar een schip zich op zee bevindt;
— astronomisch bestek, plaatsbepaling die berust op de waarneming der hemellichamen;
— gegist bestek, bepaling der plaats door berekening van den afgelegden weg (door koers, snelheid en tijd);
— achter zijn bestek varen, niet zoo ver zijn als men dacht;
— het bestek afzetten, op de kaart de plaats aanteekenen waar het schip zich bevindt;
— het bestek beginnen, de plaats aanteekenen, vanwaar de reis geacht wordt begonnen te zijn;
— het bestek opmaken, door berekening de plaats van het schip bepalen;
— het bestek verbeteren, het gegist bestek door het astronomische vervangen;
— een goed bestek maken, eene voorspoedige reis hebben; (fig.) goed oppassen, zich goed gedragen;
— plan waarnaar een schrijver zijn werk uitvoert, inz. ten opzichte van de uitvoerigheid der behandeling dit breeder te verklaren, valt buiten ons bestek;
— verdere bijzonderheden gaat ons bestek te buiten;
— plan, omvang eener onderneming of wijze van doen hoe blinkt uw wijs bestek in alles uit;
— het beramen van iets, plan, toeleg, opzet (meest in ongunstigen zin);
— (w. g.) bestek op iets hebben, maken, haken naar.
BESTEKBRIEFJE. o. (-s), (zeev.) briefje, papier, waarop de plaatsbepaling van een schip wordt opgegeven.