BESPRENKELEN, (besprenkelde, heeft besprenkeld), bedruppelen, een weinig bevochtigen men besprenkelde zijn voorhoofd met water en azijn; den grond besprenkelen;
— strijkgoed besprenkelen, een weinig bevochtigen vóór het strijken;
— (boekb.) jaspeeren. BESPRENKELING, v. (-en).