(stal af. heeft afgestolen), een gedeelte wegstelen van het geld dat op tafel lag zijn tien gulden afgestolen;
— iets heimelijk wegnemen en zich onwettig toeëigenen, ontvreemden;
— iem. iets afstelen, het hem door diefstal ontnemen, heimelijk ontvreemden;
— (fig.) hij mag mij afgestolen worden. ik wil hem gaarne missen (van iem. gezegd op wiens bijzijn men niet gesteld is).