Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STRAND

betekenis & definitie

o. (-en),

1. langs de zee gelegen land dat aan de oppervlakte uit zand bestaat, buiten de duinvoet of dijksteen : het natte strand loopt bij vloed onder, het droge niet; langs, op het strand lopen; een breed, smal, vlak strand; het stille strand, het niet geëxploiteerde of door bebouwing begrensde strand, inz. in de nabijheid van een badplaats; (zeew.) een schip op strand zetten ; met een schip op strand lopen ; — (spr.) een schip op strand, een baken in zee, zie Baken;
2. (litt. t.) kustgebied ; gebied dat men over zee bereikt: het overzeese strand; —

(niet alg.) zandige, lage oeverstrook langs een ander water dan de zee.