m. en v. (-en), LEERLINGE, v. (-n),
1. hij, zij die van een leermeester onderwijs krijgt;
2. iem. die zich in een of ander vak bekwaamt; ook in het voormalige gildewezen; — laagste graad bij de vrijmetselarij;
3. volgeling van iemands leer of stelregelen, aanhanger : hij noemt zich een leerling van Kant; (H.-K.) discipel (van Christus);
4. iem. die nog niet thuis is in het vak, beginneling.