Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Lading

betekenis & definitie

v. (-en),

1. het laden : in lading liggen, bezig zijn, (ook) gereed zijn met laden;
2. het voorzien van electriciteit: de lading der accu's; (ook) de hoeveelheid electriciteit waarmede zij geladen zijn;
3. wat geladen is (aan boord van een schip), vracht: een lading rijst; een schip met volle lading ; de lading in hebben ; — de lading breken, een gedeelte van een volle lading lossen ; — (zegsw.) met ongebroken lading wegzeilen, zich met ongeschonden eer uit moeilijkheden redden; — (spr.) de vlag dekt de lading, zie Dekken; — hij heeft de lading binnen, is smoordronken ; — zinkt het schip, dan zinkt ook de lading, de broodwinner neemt alles mee in ’t graf;
4. de hoeveelheid buskruit, of het kruit en het projectiel waarmee een vuurwapen of een mijn geladen wordt: halve lading, dubbele lading, losse lading.