Gepubliceerd op 01-12-2020

hoogveen

betekenis & definitie

veen dat voor zijn watertoevoer vrijwel uitsluitend aangewezen is op regenwater en zich onafhankelijk van de invloedssfeer van het grondwater kan ontwikkelen. Aangezien regenwater nauwelijks nutriënten bevat, is het hoogveenmilieu zeer voedselarm.

Door zure regen wordt het hoogveen thans ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Hoogvenen komen vooral voor in de koelere gebieden van het noordelijk halfrond. In Nederland begon de hoogveenvorming aan het eind van het Pleistoceen. Tijdens veenvorming hopen afgestorven plantenresten zich onder de levende bovenlaag op, tot een vele meters dikke sponzige massa. Dank zij zijn specifieke bouw heeft veenmos (sphagnum), waaruit hoogveen grotendeels bestaat, een enorm waterhoudend vermogen; ditzelfde geldt ook, maar dan in iets mindere mate, voor de dode massa eronder. Dit waterhoudend vermogen wordt nog versterkt door de typische groei in kussens. Dank zij dit alles kunnen hoogvenen een grondwaterspiegel handhaven die onafhankelijk is van die in de omgeving.Vaak is zij hoger dan in aangrenzende gebieden. Naast veenmos komen ook veenbes, wollegras, veenpluis, diverse heidesoorten, witte snavelbies, veenbies en zonnedauw voor. Grote dieren zijn er weinig, wel vogels als wulp, korhoen en goudplevier.

Slechts in de kernen van grote hoogveengebieden kan het hoogveen volledig ombrotroof (d.w.z. door regenwater gevoed) zijn. Meer naar de randen toe is het hoogveen minerotroof, d.w.z. dat de ondergrond, door de geringere dikte van het veenpakket, een merkbare invloed uitoefent; deze invloed blijkt uit het voorkomen van andere veenmossoorten en van hogere planten (o.a. veenbes en wollegras). In Europa zijn van west naar oost verschillende hoogveentypen te onderscheiden. Dit is een gevolg van het feit, dat in diezelfde richting de neerslag afneemt en de grond droger, en in het algemeen voedselrijker wordt. De hoogvenen in Nederland en in de BRD zijn zgn. suboceanische vlakke hoogvenen en komen alleen in depressies en aangrenzende vlakke delen voor. In de kern zijn zij duidelijker ombrotroof dan de westelijker gelegen hoogvenen (o.a. in Ierland en Schotland), een gevolg van de afnemende oceanische invloed. Het hoogveengebied in de Peel vormt het zuidelijkste voorbeeld van bovengenoemd veentype in Europa.

De belangrijkste hoogveengebieden in Nederland lagen in Noord-Brabant, oostelijk Gelderland, Noord- en Zuidoost-Overijssel en op en rondom het Drents Plateau. Van het eens 230000 ha omvattende Ned. hoogveen, is nog maar 2 % over. Hiervan is alleen het Fochteloër Veen op de grens van Drenthe en Friesland nog actief. Het is eigendom van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland. Gedurende de laatste vier eeuwen is het hoogveen in Nederland op grote schaal voor brandstofwinning afgegraven. In 1934 was er nog 20000 ha aanwezig en in 1983 nog slechts 3500 ha, merendeels in reservaten.

Doordat men het tegelijkertijd heeft ontwaterd, kon het worden afgegraven zonder dat er plassen ontstonden. Als eerste werd het Boertanger Moor (tussen de Hondsrug en de Duitse grens) ontgonnen. Vanuit Drenthe is men, gedwongen door de toenemende bevolking, de randen gaan afgraven. De ontsluiting gebeurde hier vnl. d.m.v. wegen en paden, met slechts kanalen voor turfafvoer. Vanaf 1600 is men vanuit Groningen gaan afgraven; eerst geleidelijk, maar in de 18e en 19e eeuw op grote schaal. Men groef hoofdkanalen met zijkanalen of wijken voor de afvoer van water en turf.

Om zo min mogelijk bruggen te hoeven bouwen, is men later overgegaan op het graven van twee evenwijdige kanalen, of legde men slechts aan een zijde van de hoofdkanalen wijken aan (→ veenkoloniën). Het bovenste losse veen (de bonk) werd na het afgraven teruggestort en vermengd met het onderliggende zand. Hierdoor zijn de vruchtbare dalgronden ontstaan. Doordat de bonk op den duur verging en men in plaats van stalmest kunstmest gebruikte, is er een tekort aan humus ontstaan, waardoor de kwaliteit van de dalgronden achteruit is gegaan. Er traden verstuivingen op en de opbrengsten zijn geringer geworden. Tegenwoordig levert de VAM (Vuil Afvoer Maatschappij) te Wijster, waar huisvuil wordt gecomposteerd, de nodige compost.

In de omgeving van Hoogeveen is men al ca. 1560 met turfsteken begonnen. Doordat men hier de bonk niet heeft teruggestort, zijn de afgeveende gronden niet erg geschikt voor de landbouw. De kale zandgrond heeft men bebost. In het hoogveen in het grensgebied van Friesland en Drenthe werd al in de 17e eeuw turf afgegraven volgens het oude wijkenstelsel. De nieuwere ontsluitingsvorm met de twee evenwijdige kanalen vindt men vooral in het westelijk deel van Drenthe. In De Peel is de ontginning ruim een eeuw geleden begonnen.

In het midden van de 19e eeuw werden twee grote ontginningsmaatschappijen opgericht die zich toelegden op turfleverantie. Net als in Groningen legde men ook hier aanvankelijk de bonk terug. Toen echter later de vraag naar harde turf terugliep, is men het bovenste losse veen als turfstrooisel gaan verkopen. Het werd dus niet meer voor grondverbetering gebruikt. Hierdoor kon dit gebied geen goed landbouwgebied worden. Hier en daar zijn nog onontginbare veenresten over.

Enerzijds wordt nauwelijks meer turf gestookt en anderzijds zijn deze gebieden van de bovenste laag ontdaan. In agrarisch opzicht vormen deze gebieden een probleem. In België komen uitgestrekte levende hoogvenen voor op plateaus in de Ardennen, b.v. de → Hoge Venen met boreale plantesoorten en het Plateau des Tailles (Baraque Fraiture).