Gepubliceerd op 01-12-2020

grondwater

betekenis & definitie

water dat zich in de aardkost bevindt en de daar aanwezige holle ruimten geheel opvult. Daarboven bevindt zich veelal nog een onverzadigde zone, waarin de holle ruimten voor een deel zijn opgevuld met water en verder met lucht.

Het hierin aanwezige water wordt niet tot het grondwater gerekend. Het grondwater maakt deel uit van de hydrologische kringloop. Grondwater omvat 98,2 % van de totale zoetwatervoorraad van ca. 8,2 mln. km3 die op aarde aanwezig is. Slechts 1,2 % is oppervlaktewater en 0,6 % is als bodemvocht aanwezig in de onverzadigde zone. Het meeste in Nederland aanwezige grondwater is afkomstig van neerslag. Lokaal vindt infiltratie van oppervlaktewater plaats.

In de kustgebieden is vaak sprake van migratie van in de bodem gedrongen zeewater naar de laaggelegen poldergebieden. In Nederland bevindt het grondwater zich in de klei-, zand- en grindafzettingen waaruit de ondergrond is opgebouwd. Alleen in Zuid-Limburg zijn ook kalkafzettingen in dezen van belang. De zand- en grindlagen worden meestal aangeduid als watervoerende pakketten. Hierin vindt vnl. horizontale grondwaterstroming plaats. In de slechtdoorlatende klei- en veenafzettingen overheerst veelal de verticale stroming.

Op hydrologische gronden kan onderscheid worden gemaakt tussen drie grondwatertypen: freatisch grondwater, spannings- en semi-spanningsgrondwater. Bij freatisch grondwater is een vrije waterspiegel aanwezig, die via de wateronverzadigde zone direct in contact staat met de atmosfeer. Dit type grondwater komt vooral voor in de zandgebieden in het oosten en zuiden van Nederland, en in de Vlaamse Vallei en in de Kempen. Het is uiterst kwetsbaar voor verontreiniging.Van spannings- en semi-spanningsgrondwater is sprake indien een watervoerend pakket aan boven- en onderzijde is afgeschermd met nietresp. slechtdoorlatende lagen, bij afwezigheid van een vrije waterspiegel in het pakket. De afsluitende lagen geven het grondwater een zekere mate van bescherming tegen verontreiniging.

De kwaliteit van het grondwater wordt van nature bepaald door de kwaliteit van het infiltrerende oppervlakte- en regenwater, de aard van het bodemmilieu en de zich daarin bevindende of doorgedrongen stoffen, alsmede de geohydrologische situatie. Dit laatste is bepalend voor de transportmogelijkheden van het grondwater. Het grondwater fungeert weer als transportmedium voor de stoffen die zich daarin bevinden. Belangrijke bodemkarakteristieken betreffende het gedrag van in. het water aanwezige stoffen zijn o.a. de redoxpotentiaal, de zuurgraad en het lutum- en organische-stofgehalte. Ten aanzien van de samenstelling van het grondwater kan onderscheid worden gemaakt tussen de fysische en de chemische hoedanigheden van het grondwater. Voor wat betreft de fysische eigenschappen zijn vooral de redoxpotentiaal en de zuurgraad van belang.

De eerste bepaalt de mate van aërobie (zuurstofhoudendheid) van het grondwater. In Nederland blijkt vrijwel alle grondwater anaëroob. Slechts onder de hooggelegen zandgronden kan vaak tot op grote diepte (80-100 m) nog zuurstofhoudend water worden aangetoond. Vooral in het ondiepe grondwater van de Ned. zandgronden komt een lage zuurgraad (pH 4—6) voor. In de diepere ondergrond en in de kleigebieden variëren de pH-waarden globaal tussen 5-8. In België varieert de pH van 6.2 (o.a. in de Kempen) tot 7,6 (in het krijt van Condroz).

Voor wat betreft de chemische samenstelling kan onderscheid worden gemaakt tussen de anorganische macro-verbindingen en spoorelementen en organische verbindingen. De macro-elementen zijn in het algemeen goed oplosbaar en zijn bepalend voor het geleidingsvermogen. De spoorelementen, waaronder de zware metalen, zijn veelal slecht oplosbaar. Ook diverse organische verbindingen komen van nature in het grondwater voor. Een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen de samenstelling van het grondwater in de kleien veengebieden in het westen en noorden van Nederland, en in de zandgronden in het oosten en zuiden. M.n. de belasting van het grondwater met macroverbindingen is ten gevolge van het anderssoortige bodemtype in het westen en noorden veel groter.

Daarnaast zijn in deze gebieden vaak mariene effecten waarneembaar. In het oosten van het land blijkt de samenstelling van het grondwater duidelijk af te hangen van het bodemgebruik.