ligging en aard van de verkeersvoorzieningen binnen een bepaald gebied (een landbouwgebied, een woonwijk, een bos enz.), alsook de mate waarin een gebied door verkeersvoorzieningen met andere gebieden verbonden is. Tot de verkeersvoorzieningen rekent men o.m. wegen, kanalen, rivieren en spoorbanen, maar ook wandelpaden, fietspaden en ruiterpaden.
Bij de ontsluiting binnen een gebied gaat het in het bijzonder om de bereikbaarheid van de in het gebied gelegen bedrijven en gebruikseenheden, b.v. binnen een landbouwgebied de bereikbaarheid van woningen en winkels.Verbetering van de ontsluiting kan plaatsvinden door aanleg van nieuwe wegen, verbetering van bestaande verharde wegen (verbreding van het wegdek of verbetering van de draagkracht ten behoeve van zwaar verkeer) en door het verharden van onverharde wegen. Verbetering van de ontsluiting kan nadelige effecten voor het milieu met zich mee brengen, zoals rustverstoring voor bepaalde diersoorten, doorsnijding van het territorium van diersoorten en aantasting van het landschap. Verbetering van de ontsluiting ten behoeve van de landbouw kan leiden tot een intensivering van het agrarisch gebruik, hetgeen nadelig kan zijn voor flora en fauna. Ten behoeve van het beheer dienen ook natuurgebieden enigermate ontsloten te zijn.
