Lexicon van de Psychologie

N. Sillamy (1965)

Gepubliceerd op 22-02-2023

TAAL

betekenis & definitie

spraak, uitdrukkings- en communicatiemiddel van de geest door het gebruik van tekens die dezelfde betekenis hebben voor alle individuen van eenzelfde soort en binnen een bepaald gebied. Taal is tegelijkertijd handeling én instrument voor → communicatie en maakt het maatschappelijk bestaan mogelijk.

Men onderscheidt verscheidene vormen van taal: passief, d.w.z. men begrijpt haar zonder haar te kunnen gebruiken (een hond gehoorzaamt op bevel van zijn meester); actief (de taal die men gebruikt; deze is altijd kleiner dan de passieve vorm); gesproken; niet gesproken. Woorden zijn niet onmisbaar om iets over te brengen. Gebaren,→ mimiek en bepaalde houdingen zijn in vele gevallen voldoende om onze bedoelingen (vriendelijke, agressieve), ons humeur, onze twijfels enz. weer te geven. Het systeem van symbolen dat doofstommen gebruiken, maakt het zelfs mogelijk abstracte ideeën weer te geven.Het is niet slechts de mens die een taal heeft. Dieren hebben hun eigen ommunicatiemiddelen: geschreeuw, geknor, gekreun, gespin dienen om alarm te maken, agressieve stemmingen te manifesteren, vreugde of leed te uiten. Deze middelen worden gebruikt bij gevoelsreacties en lijken bij eenzelfde soort aangeboren en van gelijke aard. Het is mogelijk dat dieren met elkaar ‘praten’; waarom zouden we geloven dat dit niet zo is als we bijv. chimpansees onder elkaar horen babbelen als kinderen tijdens hun speelkwartiertje? Professor Lilly (lid van de Newyorkse Academie van Wetenschappen) is van mening dat dolfijnen met elkaar praten d.m.v. ultra sonische geluiden en dat ze een uitgebreide woordenschat bezitten. Hij heeft er de aandacht op gevestigd dat een dolfijn die alleen is, stil blijft, dat twee dolfijnen kalm ‘praten’, terwijl een groep een enorm lawaai maakt (van ultra sonische geluiden). Professor Von Frisch heeft aangetoond dat bijen een nauwkeurige symbolische taal bezitten (dansen in de vorm van een 8 op de honingraat), waarmee ze de andere werkbijen richting, afstand, plaats en zelfs kwaliteit van de honing aangeven. We weten nog bijna niets van de taal der dieren, maar ze schijnt van de onze te verschillen door het feit dat ze aangeboren is en vooral dat ze gebonden is aan de actuele situatie (ontdekkingen uitwisselen zou niet kunnen).

In tegenstelling met de dieren moeten wij onze taal leren. Dit proces wordt bepaald door de rijping en de integratie van een individu temidden van een aantal mensen. Zonder deze voorwaarden is het leren van een spraak niet mogelijk: een normale baby praat pas na een jaar en een idioot bereikt nooit het taalniveau. Aan de andere kant zal een kind dat alleen wordt gelaten, niet praten (→ wilde kinderen bijv.), zelfs indien het qua zenuwstelsel en zintuigen volkomen normaal is. Evenals het dove kind mist hij een klankvoorbeeld om te imiteren. Bij de mens speelt het nadoen een zeer belangrijke rol bij het aanleren van de taal.

Door deze→ imitatie kan het kind eerst woorden, later zinnen op juiste wijze herhalen, terwijl het nog niets weet van de syntaxis. Een zuigeling heeft in het begin alleen maar mimiek, houdingen, klanken en kreten (pijn, honger) tot zijn beschikking om zijn gevoelsleven te uiten, maar in de innige relatie met zijn moeder is dat voldoende om de noodzakelijke communicatie tot stand te brengen. Vanaf de tweede maand begint hij te tateren (medeklinkergeluiden), hij heeft plezier in zijn stemoefeningen en herhaalt eindeloos zijn eigen klanken (cirkelreactie, in de zesde maand); vervolgens reproduceert hij de geluiden van de mensen uit zijn omgeving (negende maand). Dan ook begint hij bepaalde uitdrukkingen te begrijpen en een passieve woordenschat te krijgen. Zijn eerste woorden spreekt hij over het algemeen als hij één jaar is; ze hebben de betekenis van zinnen. Na ongeveer 18 maanden maakt het kind pseudo-zinnen door twee woorden naast elkaar te zetten, bijv. ‘Annie pijn!’ = ‘Annie heeft zich pijn gedaan.’ Vervolgens gaat het werkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken en als het twee jaar is, maakt het correcte zinnetjes.

Zijn woordenschat breidt zich dan snel uit: als hij 4 is, beschikt hij over 2000 woorden, als hij 6 is, over 4000 (de gemiddelde volwassene heeft een vocabulair van ongeveer 20000 woorden). Dit verwervingsproces veronderstelt natuurlijk dat zenuwen, zintuigen en motoriek goed functioneren, alsmede dat er voldoende intellectuele geschiktheid is (observatie,→ geheugen), zonder welke het niet mogelijk is een taal te leren. Bovendien moet het kind zin hebben om met de mensen uit zijn omgeving te communiceren. Heeft hij dit niet, dan blijft de taai - die niet aangeboren is - arm (men ziet dit bij kinderen die in weeshuizen worden opgevoed) of slechts passief (psychogene stomheid). De spraak ontwikkelt zich onder invloed van het→ rijpingsproces en van maatschappelijke condities. Aanvankelijk gebruikt het kind de klanken waarover hij in zeer ruime mate beschikt, in het wilde weg.

Bepaalde klanken (‘mama’, ‘papa’, enz.) ontmoeten weerklank bij de mensen uit zijn omgeving die blij of liefdevol reageren of die een aangeduid voorwerp geven. Zo ontstaat, zegt Skinner, een echte geconditioneerdheid: niet versterkte klanken verdwijnen, terwijl andere geleidelijk een betekenis krijgen voor het kind, dat zich bewust wordt van hun effect op de omgeving. (→ Conditioneren).

De taal is een bevoorrecht instrument voor socialisatie, ze maakt het mogelijk gedachten mede te delen, een bepaalde invloed op iemand te hebben (opdrachten en vragen roepen antwoorden op), zich aan een groep mensen aan te passen (overbrenging van sociale waarden), of zich te doen gelden (een kind bijv. dat een aantal vragen stelt om de aandacht op zich te vestigen). Ook dient taal om zich door iemand anders als een persoon te doen kennen of om zich te bevrijden van innerlijke spanningen (d.m.v. smaad, wanneer directe agressie niet mogelijk is, d.m.v. een bekentenis of door→ psychoanalyse). Tenslotte completeert de taal de andere bronnen van kennis door vooruit te lopen op de persoonlijke ervaring.

Taal is tegelijkertijd het essentiële instrument van de gedachten en het fundament van het maatschappelijk leven. → Afasie, Denken, Differentiatie, Glossolatie, Hospitalisme, Intelligentie, Mutisme, Neologisme, Piaget, Psycholinguïstiek, Schizofasie.

TABAK. Geïmporteerd uit Amerika door een Spaanse missionaris in 1518, werd de tabak gebruikt door o.a. Cathaiïna de Medici om haar hoofdpijn te genezen. Sedertdien is het gebruik ervan enorm gestegen. Het blad bevat een sterk vergif; nicotine waarvan 2 cg voldoende zijn om iemands dood te veroorzaken (een normale sigaret bevat 2 mg nicotine). Overdreven gebruik van tabak veroorzaakt organische (spijsvertering, bloedsomloop, luchtwegen) en psychische stoornissen (geïrriteerdheid, slapeloosheid, amnesie en verstandelijke remming, enz.). → Hasjiesj.