Synoniemen zoeken
Synoniem van taal
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
taal
taal - geheel van spraakklanken dat als middel van communicatie wordt gebruikt. In de bijbel heet een taal een tong: 'spreken in tongen'. Spraak is een archaïsme. In een bepaald gebied geldt een standaardtaal, cultuurtaal of, formeel, koinè als officiële norm. Zo is de standaardtaal in onder andere Nederland en Vlaams-België het Algemeen Beschaafd Nederlands, Algemeen Beschaafd of [B]ABN. [/B]Uit een stamtaal komen een of meer dochtertalen voort. In een mengtaal zijn verscheidene talen met elkaar vermengd geraakt; een pidgintaal of pidgin is een mengtaal die niemands moedertaal is; in Chinese havens spreekt en schrijft men pidgin-engels. De mengtaal die mensen met een verschillende moedertaal gebruiken, heet een lingua franca. Bij een gebarentaal maakt men zich verstaanbaar door middel van gebaren; doofstommen bedienen zich van doventaal of, met behulp van vingers, vingertaal, vingerspraak of dactylologie. De taal van de Romeinen was het Latijn; het vulgair Latijn of volkslatijn werd gesproken in de Romeinse koloniën. Tussen ongeveer 1400 en 1600 gebruikten de humanisten het neolatijn. Tegenover schrijftaal, die voornamelijk wordt gebruikt in teksten, staat de spreektaal of omgangstaal, de alledaagse taal. Voertaal heet de spreektaal die in een staat of gebied officieel wordt gebruikt. Volkstaal betekent: nationale taal van Westeuropese volken in de middeleeuwen; het is min of meer het tegengestelde van het in die tijd veelgebruikte Latijn.
Zie: dialect; groepstaal.

Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Taal
Spraak is het vermogen uitsluitend aan den mensch eigen om zijne gedachten en gewaarwordingen door hoorbare teekenen, spraakklanken of woorden geheeten, aan anderen mede te deelen. Taal heeft een veel ruimer begrip; het duidt in de eerste plaats het spreken aan, vervolgens wat gesproken wordt, verder de verzameling spraakklanken, waarvan menschen of volken zich bedienen; het omvat behalve de woorden¬taal alle andere wijzen van uitdrukking waarvan de mensch zich bedient, alsmede de klanken waardoor verschillende dieren zich voor elkander ver¬staanbaar maken. Zijne spraak is belemmerd. Hij is goed ter tale. De gebarentaal. De taal der oogen, der vingers. Het schijnt tegenwoordig niet meer aan twijfel onderhevig, dat sommige dieren eene geluidstaal bezitten.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
taal
taal - zelfstandig naamwoord
1. systeem van klanken, letters, woorden waarmee je iets duidelijk maakt
♢ welke taal spreekt u?
1. moderne talen
[Engels, Frans en Duits]
2. klassieke talen
[Grieks en Latijn]
3. een dode taal
[die niemand meer spreekt]
4. grove taal uitslaan
[lelijke woorden gebruiken]
5. zwijgen in alle talen
[niets zeggen]
6. hij gaf taal noch teken
[liet niets van zich horen]
7. een levende taal
[die nog gesproken wordt]
8. een vreemde taal
[een buitenlandse taal]
2. het gebruik van een taalsysteem
♢ de taal van deze dichter is prachtig
1. bloemrijke taal
[met veel beeldspraak]
2. duidelijke taal spreken
[begrijpelijk zijn]
3. gepeperde taal
[met harde oordelen]
4. gespierde taal
[waaruit blijkt dat je daadkrachtig bent]
5. taal noch teken geven
[niets van zich laten horen]
6. versluierende taal
[waarmee iemand niet ronduit zegt wat hij bedoelt]
Zelfstandig naamwoord: taal
de taal
de talen
het taaltje