Definities van Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen in de Ensie B
- Baal — binnenzee — bocht — golf — inham — kreek — zeearm — zeeboezem
- Baal — buidel — zak
- Baan — gang — heerweg — heerbaan—pad — slop — straat — steeg — steg — voetpad — weg
- Baantje
- Baar — golf
- Baar — staaf
- Baas — gebieder — heer — meester — patroon
- Baat — gewin — nut — voordeel — winst — aanwinst
- Baatzucht — hebzucht — inhaligheid — eigenbaat — eigen¬belang
- Babbelen — kakelen — kallen — kouten — praten — rammelen — snappen — snateren
- Bagger
- Bak — kom — kop — nap — schaal
- Bakeren — broeien
- Bakken — braden — fruiten — koken — roosten — stoven — zieden
- Baksteen — kei — klinker — tichelsteen
- Baldadig
- Balie — balustrade — boom — slagboom — hek — leuning
- Balk
- Ballingschap — verbanning
- Balsem
- Balustrade
- Band — bindsel
- Band — boel — keten — ketting — kluister
- Bandeloos — breidelloos — onhandig — onbeteugeld — teugelloos — toomeloos
- Bang
- Bangheid
- Banier — standaard — vaan — vaandel — vlag
- Bank — driestal — kruk — schabel — stoel — troon — zetel
- Banket — diner — gastmaal
- Bar — dor — onvruchtbaar — schraal — woest
- Barbaarsch — hardvochtig — onbarmhartig — onmeedoo- gend — onmenschelijk — wreed
- Barmhartig— deelnemend — mededoogend— medelijdend
- Barsch — norsch — spijtig — stug — stuursch
- Barst — kloof — reet — scheur — spleet
- Bast — schors
- Bastaard — natuurlijk kind — onecht kind — onwettig kind
- Batig — voordeelig
- Bazelen — ijlen
- Bazuin — horen — trompet
- Beademen
- Beambte
- Beamen
- Beantwoorden
- Bed — leger — koets
- Bedaagd
- Bedaard — bezadigd — gematigd — kalm — rustig — stil
- Bedaardheid — bezadigdheid — gematigdheid — kalmte
- Bedachtzaam — behoedzaam — beraden — bezonnen — omzichtig — voorzichtig
- Bedanken — danken — dank zeggen — dank weten
- Bedaren
- Bedaren — gaan liggen
- Bedding — bodem — grond
- Bede
- Bedeelen — omdeelen — ronddeelen — uitdeelen
- Bedeesd — benauwd — beschroomd — bloode — bedrem¬meld beteuterd onthutst — schroomvallig — angstval¬lig — schuchter — verlegen — versteld
- Bedekken — bemantelen — bewimpelen — verbloemen
- Bedekking — dek — dekking — deksel — dekmantel
- Bedelaar — landlooper — schobbejak — schooier — vage¬bond
- Bedenkelijk — benard — benauwd — critlek — hachelijk — netelig — gevaarlijk — zorgelijk
- Bedenken
- Bedenken (zich)
- Bedenking — beraad — overweging
- Bedenking — bezwaar — grief
- Bederf — verrotting; bederven — verrotten
- Bediende — bode — dienaar — dienstbode — knecht — lakei
- Bedienen (zich)
- Bediening
- Bedijken — indijken — inpolderen — omdijken
- Bedillen — berispen — gispen — laken
- Beding — voorwaarde
- Bedoeling
- Bedompt
- Bedotten
- Bedrag — beloop
- Bedremmeld
- Bedreven — doorkneed — ervaren — geoefend — handig — behendig — knap — vaardig
- Bedriegelijk
- Bedriegen — bedotten — foppen — misleiden — verschal¬ken
- Bedriegerij — bedrog
- Bedrijf
- Bedrijven — doen — handelen — maken — vervaardigen — verrichten — volbrengen — werken
- Bedroefd — bedrukt — droevig — neerslachtig — somber — treurig — verdrietig — zwartgallig — zwaarmoedig
- Bedroevend — deerlijk — jammerlijk
- Bedrog
- Bedrukt
- Beducht
- Beduiden — beteekenen
- Beduiden — ophelderen — verklaren
- Bedunken — begrip — denkbeeld — denkwijze — er ach¬ten — gedachte — gevoelen — idee — inzien — meening — oordeel — overtuiging
- Bedwelmd — duizelig — verdoofd
- Bedwingen
- Beeld
- Beeltenis
- Beemd — weide — weiland
- Beer
- Beest — dier — vee
- Befaamd — beroemd — berucht — vermaard
- Begaafd — bekwaam — geniaal — talentvol — vernuftig
- Begaafdheid
- Begaan — plegen