Wie nieuwsgierig is naar de samenstelling van het menselijk lichaam kan in onderstaand lijstje waarschijnlijk wel een antwoord op zijn vraag vinden. Wij bestaan nl. uit weefsels.
Weefsels zijn verzamelingen van eenzelfde soort cellen. Zo onderscheiden wij spierweefsel, beenweefsel, netweefsel, hersenweefsel enz. Deze weefsels bevatten in verschillende hoeveelheden:Chloor
Fluor
Fosfor
Jodium
Kalium
Kalk
Kobalt
Koolstof
Koper
Magnesium
Mangaan
Soda
Stikstof
Waterstof
Ijzer
Zink
Zuurstof
Zwavel
Een lange lijst van chemicaliën dus. Wat weer niet zo vreemd is. Alles op aarde, óók het menselijk lichaam dus, is immers opgebouwd uit een aantal elementen.
Weten uit welke elementen ons lichaam is opgebouwd, is één ding. Het is echter pas een eerste, kleine stap om te weten te komen hoe we nu precies samengesteld zijn. Je zou het kunnen vergelijken met een stoommachine. Als we weten, dat die voornamelijk uit ijzer bestaat, weten we nog niets over de onderdelen en de werkwijze van zo’n apparaat.
Het menselijk lichaam zou vergeleken kunnen worden met een machine; het is dan beslist de knapst gebouwde machine die bestaat. Zoals alle levende dingen op aarde bestaat ook het menselijk lichaam uit kleine brokjes levend materiaal, de zg. cellen. Cellen zijn gemaakt van protoplasma — en protoplasma is een zeer geheimzinnige stof, waarvan we het geheim nog steeds niet ontdekt hebben. We weten bijvoorbeeld wél uit welke elementen protoplasma bestaat. Maar als we in ons laboratorium diezelfde elementen bij elkaar voegen . . . hebben we nog steeds geen protoplasma.
Een mensenlichaam bestaat uit miljarden cellen. Ze zijn zó klein dat ze zonder microscoop niet eens zichtbaar zijn. Die miljarden cellen zijn niet allemaal hetzelfde; de wetenschap heeft in het menselijk lichaam verschillende soorten cellen aangetroffen. Dat onze spieren zo geheel anders van samenstelling zijn dan onze beenderen komt, omdat spieren uit geheel andere cellen zijn gemaakt dan botten. Om dezelfde reden zijn onze hersenen heel anders van opbouw dan onze maag.
De tekeningen bij dit artikel onthullen ons iets over de bouw van ons lichaam.
Onze beenderen bijvoorbeeld vormen tezamen het skelet: een geraamte, waaraan we onze vorm te danken hebben en dat tegelijkertijd het inwendige gedeelte van ons lichaam beschermt. Aan de beenderen van het skelet zijn de spieren bevestigd, die het mogelijk maken dat we ons bewegen. Als we die spieren niet hadden, zouden we even hulpeloos zijn als een houten pop. Ook ons hart en onze maag bestaan uit spieren.
Het hart is eigenlijk een soort pomp, die er voor zorgdraagt dat het bloed door ons lichaam blijft stromen. Dat is belangrijk, want het bloed brengt voedsel, water en zuurstof naar de verste delen van het lichaam en zorgt tevens voor de afvoer van afvalstoffen. Bloed is zelfs zo belangrijk dat het hart geen moment mag stoppen met de verspreiding ervan.
Het bloed reist door het lichaam via drie soorten bloedvaten: de aders, de slagaders en de haarvaten. Via de slagaders wordt het bloed naar alle delen van het lichaam gebracht; via de aders keert het naar het hart terug. De haarvaten vormen een verbinding tussen de aders en de slagaders.
Behalve een bloedpomp (het hart dus) beschikt het menselijk lichaam ook over luchtpompen. Die luchtpompen zijn onze longen: sponsachtige lichamen, die bestaan uit buisjes en kleine blaasjes. Via de neus, de keel, de luchtpijp en de bronchiale buizen komt er lucht in de longen. Die lucht wordt in de longen gepompt door de werking van de borstkas en van een dikke laag spieren, die bekend staat als het middenrif.
Door de werking van het lichaam ontstaan afvalstoffen, die door het bloed worden opgehaald. Die verzamelde afvalstoffen moet het lichaam natuurlijk kwijt. Dat karwei wordt opgeknapt door de nieren; tenminste: het grootste gedeelte van dit karwei.
Uiteraard heeft het menselijk lichaam ook voedsel nodig. Dat voedsel is echter pas bruikbaar als het verteerd is. Het verteren van voedsel is geen gemakkelijke taak. Heel wat delen van ons lichaam zijn voortdurend bezig met het omzetten van voedsel in bruikbare stoffen.
Het menselijk lichaam zou ook niet kunnen werken als het niet was uitgerust met een zenuwstelsel. Ons zenuwstelsel bestaat uit drie delen: de hersenen, het ruggemerg en de zenuwen. De zenuwen zouden beschouwd kunnen worden als de telefoondraden van ons lichaam. Langs deze ‘draden’ reizen voortdurend ‘boodschappen’, die ons in staat stellen te zien, te horen, te proeven, te ruiken en te voelen.
De tekeningen op deze pagina’s laten niet alle delen van ons lichaam zien. De klieren bijvoorbeeld staan er niet op afgebeeld. Ons lichaam is uitgerust met verschillende soorten klieren; alle produceren ze echter stoffen die nodig zijn om het lichaam op de juiste wijze te doen werken.
De mens zou er vreemd en bepaald niet fraai uitzien als de inwendige delen van zijn lichaam zichtbaar zouden zijn. Zoals het nu is, blijft ons inwendige verborgen door de huid. De huid is overigens nog om andere redenen belangrijk. Zo helpt ze ons een juiste temperatuur te bewaren en assisteert ze de nieren bij het verwijderen van afvalstoffen (zweet en talg). De huid is opgebouwd uit verscheidene soorten cellen.
Er is geen enkele machine die over zulke prachtige onderdelen beschikt als het menselijk lichaam met zijn ogen, zijn hart en zijn hersenen. Ook in andere opzichten is het lichaam de machine ver vooruit. Het kan groeien; het kan zichzelf bij beschadiging herstellen; het kan zich zelfs vermenigvuldigen. Stel je een lokomotief voor die zélf een gebroken wiel zou kunnen herstellen; in de loop der jaren 20 keer zo groot zou kunnen worden als hij was toen hij de fabriek verliet en alsmaar zou zorgen voor de vervaardiging van nieuwe lokomotiefjes! Elk menselijk wezen begint zijn bestaan als één enkele cel. Als een heel bijzondere cel echter, die ontstaan is uit de vereniging van twee andere cellen. Een van deze twee cellen is de zaadcel; ze is ontstaan in de mannelijke geslachtsorganen.
De andere cel is de eicel en is ontstaan in de vrouwelijke geslachtsorganen. Zaadcel en eicel moeten bij elkaar komen en samengroeien tot één geheel (ook weer een cel), waaruit tenslotte een baby groeit. Zaadcel en eicel krijgen kans bijeen te komen als man en vrouw geslachtsgemeenschap met elkaar hebben. De geslachtsgemeenschap is in de natuur het ‘paren’. Het mannetje zoekt het vrouwtje van dezelfde soort en op deze wijze zorgt de natuur voor het voortbestaan van de soort. Wat gebeurt er namelijk? Het mannetjeszaad (zaadcellen) wordt dan in het lichaam van de toekomstige moeder gebracht en verenigt zich na enige tijd met de eicel.
Daarna begint de bevruchte eicel te groeien. Dit groeien gebeurt in een beschut gedeelte van het vrouwelijk lichaam, de z.g. baarmoeder. En op die plaats groeit de baby tot hij groot genoeg geworden is om (negen maanden na de bevruchting) geboren te worden.
Een nieuw leven begint met de geboorte van een baby.