Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Kapitein-generaal

betekenis & definitie

in de Ned. geschiedenis de bevelhebber over het krijgsvolk in een gewest, wiens functie in de Bourgondisch-Habsburgse tijd steeds gecombineerd was met die van stadhouder. In de NoordNed.

Republiek werd prins → Maurits van Nassau 1587 benoemd tot generaal bij afwezigheid van de landvoogd → Leicester. Na diens definitieve vertrek stelde Holland 8.3.1589 voor Maurits tot kapitein-generaal van de Unie te benoemen, wat afstuitte op Friesland. Na zijn dood benoemde de Staten-Generaal zonder ruggespraak met de gewesten zijn broer → Frederik Hendrik tot kapitein-generaal en admiraal-generaal. De gewesten legden zich erbij neer. Het ambt bleef onvervuld in de stadhouderloze tijdperken. (→ Acte van Seclusie; → Eeuwig Edict; → Acte van Harmonie). In 1747 werd het kapitein-generaalschap erfelijk verklaard in combinatie met het ambt van stadhouder ( → Willem IV).

De kapitein-generaal werd in zijn macht beperkt door het → patentrecht en door de → gedeputeerden te velde. In de Zuidelijke Nederlanden bleef de stadhouder namens de Spaanse, later Oostenrijkse vorst de titel van kapitein-generaal voeren.