Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Friesland

betekenis & definitie

Ned. provincie, vm. gewest. Voor de tijd vóór de Karolingen: → Friezen.

Na de onderwerping door Karel de Grote werd het volksrecht gecodificeerd in de Lex Frisionum (→ Fries recht). In de 9e eeuw had Friesland te lijden van de Noormannen. Friesland was toen een hertogdom. dat bestuurd werd door Noorse hertogen, van wie de voornaamste Godfried de Zeekoning was (→ Godfried de Noorman). Na zijn vermoording (885) verdween de Noormannenstaat.In de 10e eeuw was Friesland nog een algemene naam voor de lage kuststrook van Schelde tot Wezermond. Op twee plaatsen in het huidige Friesland drong de Waddenzee landwaarts in bij de Middelzee en de Lauwers. Hierdoor werd Friesland in drie stukken verdeeld: Westergo, Oostergo en de Ommelanden (Westerkwartier, Hunsingo en Fivelgo). In de 10e eeuw ontwikkelden zich twee graafschappen. Kennemerland, dat de kern van het latere graafschap → Holland werd, en het tegenwoordige Friesland. In de 11e eeuw vormde dit laatste een markgraafschap. onder de graven van Brunswijk (→ Brunonen).

Het was toen een welvarende streek: reeds in de 12e eeuw was er export van vee, zuivel en graan. Belangrijker was echter de tussenhandel tussen vreemde havens. De laatste telg van de Brunonen. Egbert II, kwam enige malen in opstand tegen de keizer, wat hem kwam te staan op verlies van Staveren, Islego. Oostergo en Westergo (de laatste twee gebieden kwamen aan de bisschop van Utrecht). Na onenigheid tussen de bisschop van Utrecht en de Hollandse graaf over Oostergo en Westergo, loste keizer Frederik I Barbarossa het geschil op door een Utrechts-Hollands condominium over Friesland in te stellen (1165).

De Friezen trokken zich hiervan echter weinig aan. De jongere broer van Dirk vu, Willem, steunde de West-Friezen, die weer in verzet waren gekomen tegen de Hollandse graaf. Bisschop Boudewijn II van Utrecht en zijn neef Dirk gaven hun rechten op Friesland aan Willem in leen. Deze werd door de Friezen aanvaard. Toen hij echter in 1203 als Willem I ook graaf van Holland werd. verloor hij de sympathie der Friezen, die zich nu weer tot de bisschop wendden.

Sindsdien hadden de Friezen geen centraal grafelijk gezag meer. Wel was er een Friezenbond, (→ Upstalboom), maar tegen de vestiging van een krachtig bondsgezag verzetten de Friezen zich. Friesland bewesten het Vlie of West-Friesland bleef hiervan afgescheiden door het steeds wijder wordende zeegat. De graven van Holland onderwierpen geleidelijk West-Friesland en bij de verdragen van 1289 aanvaardden de Westfriese gemeenten Floris v als heer. In Friesland beoosten de Lauwers ontwikkelde zich de stad Groningen, die haar gezag over de omgeving uitbreidde. In Friesland bewesten de Lauwers was ca. 1300 de → asega (volksrechter) verdwenen, maar men behield er de schout, nu grietman geheten, en het schoutengerecht.

In Friesland beoosten de Lauwers verdween ook de schout en werd de rechtspraak uitgeoefend door een college van rechters, die gelijk in rang waren. Door het ontbreken van een landsheer kregen de rechters in Friesland de staatkundige leiding. In de 13e eeuw begon ook de bloei der abdijen, waarvan o.a. Bloemhof bij Wittewierum (→ Emo) en Mariëngaarde bij Hallum bekend zijn. In de volgende eeuwen kregen de abdijen door hun uitgebreid grondbezit in Friesland een grote economische macht waarmee samenhing. dat ca. 1500 een groot deel van de vrije boerenstand tot pachter was vervallen.

Nadat de Hollandse graven West-Friesland hadden onderworpen, trachtten zij hun gezag in Friesland te vestigen. Willem III kreeg 1314 Oostergo en Westergo in leen van keizer Lodewijk de Beier, maar zijn gezag heeft hij er niet kunnen vestigen. Door de in Holland ontstane Hoekse en Kabeljauwse twisten werd Friesland voorlopig aan zichzelf overgelaten. Ook hier ontstond een partijstrijd: de Schieringers tegenover de Vetkopers. Eind 14e eeuw onderwierp een Hollands leger Oostergo en Westergo. De Vetkopers erkenden nu Albrecht van Beieren, waardoor de Schieringers de partij van de Friese vrijheid werden.

In 1402 moest Albrecht echter in de vrijheid van geheel Friesland, behalve Staveren, berusten. In 1414 heroverden de Friezen ook deze stad. Ten oosten van de Ecms kreeg de → hoofdeling Keno ten → Broeke grote macht en veroverde 1413 Emden. Groningen, steunend op de Vetkopers, werd door verbonden met de Ommelanden (1416 en 17) politiek centrum tussen Lauwers en Eems. De Schieringers riepen → Jan van Beieren te hulp, die heer van Oostergo en Westergo werd, maar zijn macht in Friesland niet kon vestigen.

Met zijn dood in 1425 begon de partijstrijd opnieuw. Het gebied tussen Lauwers en Zuiderzee bleef innerlijk verdeeld. waarvan Groningen gebruik maakte om. verbonden met de Vetkopers, Oldambt en Westergo te onderwerpen. De Schieringers zochten nu hulp bij → Albrecht van Saksen, die door keizer Maximiliaan met Friesland beleend. Oostergo en Westergo veroverde (1498) en in 1499 gehuldigd werd als gubernator vanwege het Duitse Rijk in Friesland. Na de dood van Albrecht in 1500 kwam Friesland aan zijn tweede zoon George ingevolge een schikking met de oudste zoon Hendrik.



In 1504 kreeg Friesland een centraal bestuur, onder een stadhouder met een Raad. Het weerspannige Groningen, dat met George niet tot overeenstemming kon komen, erkende Karel van Gelre als heer. Ook de Friezen Jancko Domvama en Galama onderhandelden met Karel van Gelre en de Gelderse krijgslieden trokken Friesland binnen. George kon zich nog slechts handhaven in Leeuwarden, Franeker en Harlingen. Tenslotte verkocht hij 1515 zijn rechten op Friesland aan Karel v. karel v had aanvankelijk weinig succes met het vestigen van zijn gezag in Friesland. De Hollandse scheepvaart op de Zuiderzee werd door Gelderse en Friese kapers belemmerd (→ Grote Pier).

In 1517 werd door deze kapers een bende Geldersen naar Holland overgezet, die van Medemblik af plunderend tot Amstelveen en Asperen trokken. Karel v sloot toen een wapenstilstand, die hij. gedwongen door andere moeilijkheden, steeds moest verlengen. Toen Karel van Gelre trachtte te worden aangenomen als erfheer en dezelfde inkomsten als de Saksers wilde genieten, kwamen Jancko Douwama en zijn aanhang 1521 met Karel v tot een overeenkomst. In 1523 wist de Friese stadhouder Schenck van Toutenburg de Geldersen uit Friesland te verdrijven. In 1524 kreeg Karel v ongeveer de rechten die vroeger de Saksische hertogen bezaten. In de 13e eeuw was de Friese handel achteruitgegaan. o.a. doordat hij zich niet kon aanpassen aan de ca. 1250 ontstane Ommelandsvaart om Kaap Skagen. die gevolgd werd door de IJsselsteden (de Friezen plachten de landweg naar de Oostzee te volgen).

In de 14e eeuw ging de handel bijna geheel ten onder, vooral door de ongeregelde toestanden. In de eerste helft der 16e eeuw dreven de Friezen echter weer handel op Einden. Bremen. Hamburg en de Oostzee.

In 1572 kwam ook Friesland in verzet tegen Spanje. Onder leiding van Willem van → Bronkhorst bezetten de Geuzen verschillende steden, terwijl Joost van Schouwenburg of Schaumburg. stadhouder in Friesland, in naam van Oranje te Franeker een gewestelijk bestuur inrichtte. De stadhouder, Caspar de Robles, heer van Billy, wist zich aanvankelijk te handhaven, maar werd 1576 door het niet betaalde garnizoen van Groningen gevangen gezet. Friesland sloot zich aan bij de Pacificatie van Gent. George van Lalaing. graaf van Rennenberg, werd stadhouder. Na zijn verraad (1580) aanvaardde Willem van Oranje op verzoek van de Staten het stadhouderschap in Friesland.

In 1584 stelden de Staten Willem Lodewijk. de zoon van Jan van Nassau, tot stadhouder aan. Het platteland had veel te lijden van strooptochten der Spanjaarden. Pas na de verovering van Steenwijk (1592) en Groningen (1594) kw'am hieraan een einde. Tijdens de Republiek vormden de elf steden een afzonderlijk kwartier, zodat op de landdag vier kwartieren vertegenwoordigd waren (Oostergo, Westergo, Zevenwolde en het Stedenkwartier). De drie plattelandskwartieren waren verdeeld in 30 grietenijen met aan het hoofd de → grietman. Daar er per kwartier gestemd werd. had het platteland met zijn 3 kwartieren de meerderheid.

Toch ontwikkelde zich ook in Friesland een regentenoligarchie, daar de regenten stemdragende boerderijen opkochten. De raadpensionaris heette in Friesland secretaris van staat. Behalve een dagelijks bestuur, de Gedeputeerde Staten die reeds in 1532 bestonden, dat ook belast was met het toezicht op de dijken, kende Friesland het → Mindergetal.

Tijdens het Twaalfjarig Bestand stond Friesland aan de zijde der contraremonstranten. In de volgende jaren kwamen in Friesland dikwijls twisten voor als gevolg van bestuursmisbruiken, zowel in de steden als op het platteland. De stadhouders van Friesland na Willem Lodewijk waren zijn broer→ Ernst Casimir (1620- 32), diens zonen → Hendrik Casimir I (1632—40) en → Willem Frederik (1640—64), diens zoon → Hendrik Casimir II (1664—96), wiens zoon Johan Willem Friso (1696—1711) bij de Moerdijk verdronk en opgevolgd werd door zijn zoon → Willem iv (1711—51). De geschiedenis van Friesland wordt opnieuw roerig in de 18e eeuw. Ook hier ontstonden oproeren tegen de belastingpachtcn en een algemene volksbeweging tegen de misbruiken der regenten. Willem iv onderdrukte de beweging met troepen en de oude toestand bleef bestaan.

Zo ontwikkelde zich ook in Friesland als verzet tegen de regentenheerschappij de beweging der patriotten onder leiding van J.C.Bergsma en C. L.van → Beyma thoe Kingma. Toen deze laatste echter 1784 met de gevormde vrijkorpsen de burgerij in beweging bracht, trok Bergsma zich terug. Onder leiding van Van Beyma vormde zich te Franeker een patriottische Statenvergadering. De komst der Pruisen in 1787 maakte aan de beweging een einde.

Na de instelling van de → Bataafse Republiek (1798) werd Friesland als gewest opgeheven. Bij de instelling van het koninkrijk in 1814 werd Friesland een provincie. Begin 19e eeuw behoorde Friesland tot de welvarendste delen van Nederland met een belangrijke export (o.a. haver, aardappelen, boter. kaas). De industrie omvatte zoutraffinaderijen, aardappelmeelfabrieken, steenbakkerijen, textielnijverheid en scheepstimmerwerven. In de loop van de 19e eeuw kwam hierin verandering. Door de toepassing van stoom in de scheepvaart ging het scheepvaartbedrijf teniet, evenals de textielnijverheid.

De scheepsbouw ging sterk achteruit. Midden 19e eeuw ontstond een malaise door de graanimport uit de VS. In het laatste kwart van de 19e eeuw werd Friesland geteisterd door een agrarische depressie, waarbij grote werkeloosheid optrad. Hierbij speelde ook het → absenteïsme een belangrijke rol. Vooral op de schrale zand- en veengronden in het zuidoosten heerste grote armoede. Het socialisme ontwikkelde zich hier onder leiding van Domela Nieuwenhuis en later van Troelstra.

In latere jaren trad er echter verbetering in. waarbij de landontginning een belangrijke factor was. Na 1800 organiseerde zich in Friesland de → Friese Beweging.

Litt. R.Fruin-H.T.Colenbrander, Gesch. der staatsinstellingen in Ned. (2e dr. 1922; met Litt.); W.Tombroek, Uit de Friese Middeleeuwen (1934); C.J.Guibal. Democratie en oligarchie in Friesland tijdens de Republiek (1935); K.J.van de Akker, Van de mond der oude Middelzee (1947); H.Halbertsma, Het terpenlandschap (1947); T.Lambooy. Land en volk van Friesland (1948); D. Dijkstra. Friesland (1950); P.C.Boeles, Friesland tot de 11e eeuw (1951); J.J.Hoey, Gesch. der Friese landbouw (1952); J.J.Woltjer.

Friesland in hervormingstijd (1962); P.Lukkes, Industrialisatie en migraticproblemen van Friesland (1964): N.E.Algra, De Oostfriese hoofdeling (1964); D.Kalma, Skiednis fan Frieslan (1965); J.J.Kaima. Leer mij ze kennen ... de Friezen (1967); A.Russchen, New light on dark age Frisia (1967): J.J.Kaima, J.J.Spahr van der Hoek en K.de Vries (red.), Gesch. van Friesland (1968); H.de Vries. Landbouw en bevolking tijdens de agrarische depressie in Friesland, 1878-95 (1917): T.van der Wal. Op zoek naar een nieuwe vrijheid. Een kwart eeuw arbeidersbeweging in Friesland, 1870-95 (1972); J.A.Faber, Drie eeuwen Friesland: econ. en sociale ontwikkelingen, 1500-1800 (1972); S.J.van der Molen. Profiel van een waterland (1974); P.Wybenga, Bezettingstijd in Friesland (2 dln. 1975); J.Frieswijk, Socialisme in Friesland 1880—1900 (1977).