Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Stadhouder

betekenis & definitie

(plaatshouder. luitenant: Fr.: lieutenant-gouverneur). oorspronkelijk plaatsvervanger van de vorst: sedert de 15e eeuw (onder het Bourgondische Huis) in de Nederlanden permanent, als provinciaal gouverneur, tevens kapitein-generaal, dikwijls in meerdere gewesten.

Uit deze dubbele betiteling blijkt, dat zij op staatkundig terrein vertegenwoordigers van de vorst waren en op militair terrein legeraanvoerders. Toen tijdens de Tachtigjarige Oorlog de opstandige noordelijke gewesten de gehoorzaamheid aan koning Filips II hadden opgezegd (1581) had het ambt van stadhouder moeten vervallen. Doordat het echter gehandhaafd werd, kreeg het in de Noordned. Republiek een heel bijzondere plaats. De Staten van de gewesten benoemden nu de stadhouder, maar omdat deze sommige rechten behouden had, benoemde hij dikwijls de magistraten, die feitelijk zijn soeverein waren. Later kozen diverse gewesten dezelfde stadhouder en werd hij als kapitein-admiraal-generaal opperbevelhebber van leger en vloot en als zodanig was hij een Unie-ambtenaar.

Hij was 'geen vorst en geen onderdaan of beiden tegelijk: hij stond onder, naast en boven de Staten' (bruin). Zijn aanzien ontleende hij vnl. aan zijn recht tot het benoemen van ambtenaren, het opperbevel van leger en vloot, het ‘bestellen van de → magistraat* in de steden, en aan zijn invloed op het stadsbestuur door zijn recht tot het → 'verzetten der wet*. Deze merkwaardige positie, gepaard aan die van de → raadpensionaris van Holland, leidde in verband met de centraliserende en decentraliserende stromingen in de Republiek tot vele conflicten. waarin de stadhouder fungeerde als hoofd van de → stadhouderlijke partij tegenover de → staatsgezinden.

De conflicten tijdens het Twaalfjarig Bestand en 1650 tijdens stadhouder Willem II, daarnaast de ambtsaanvaardingscondities van Willem III en Willem IV en ook de → regeringsreglementen en het → recommandatierecht versterkten de macht van de stadhouder. De stadhouderloze tijdperken anderzijds waren dieptepunten in de macht van hun partij. Wist stadhouder Frederik Hendrik de → Actes van Survivance lot stand te brengen, onder Willem III werd het stadhouderschap, evenals het kapitein-generaalschap en het admiraalschap, erfelijk verklaard in de mannelijke linie (tijdens Willem IV, 1747-51 stadhouder in alle gewesten, uitgebreid tot de vrouwelijke linie). De zoon van Willem V (1751 95) werd 1814 koning (Willem I), waarmee de afschaffing van het stadhouderschap in 1795 werd bezegeld.

Litt. R.Fruin en H.T.Colenbrander, Gesch. der staatsinstellingen in Nederland (1922; herdr. 1980).