Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Patentrecht

betekenis & definitie

1. tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden het recht van de Staten-Generaal om troepen bijeen te brengen en te verplaatsen. Het patent was de brief waarin het krijgsvolk zijn garnizoen kreeg aangewezen.

Het geven van patenten was oorspronkelijk voorbehouden aan de Raad van State, maar stadhouder Frederik Hendrik (1625-47) begon zelf patenten uit te geven, een gewoonte die aan stadhouder Willem 11 de aanslag op Amsterdam 1650 mogelijk maakte. Tijdens de → Grote Vergadering van 1651 kwam het patentrecht aan de Staten-Generaal, terwijl toen ook de invloed van de gewesten op dit recht vergroot werd. doordat zij het patent eerst moesten ondertekenen;2. vm. belasting op alle handel, neringen, beroepen en bedrijven en enige andere objecten van weelde of vermaak. Deze belasting werd 1805 ingevoerd door → I.J.A. Gogel. Er was o.a. bepaald dat een ieder die enig beroep of bedrijf uitoefende, moest voorzien zijn van een patent dat onderworpen was aan daarvoor vastgestelde zegelrechten. Bij de wet van 2.10.1893 werd het patentrecht in Nederland vervangen door de bedrijfsbelasting, 1915 weer vervangen door de inkomstenbelasting. In België bleef het patentrecht gehandhaafd tot 1.1.1920, zij het na ingrijpende wijzigingen 1849, 1871 en 1913. toen het werd vervangen door de Wet betreffende de Cedulaire Belastingen op de Inkomsten (29.10.1919; nl. de goud-, mobilien- en bedrijfsbelastingen) en een bijkomende belasting op het globaal inkomen.