1. Pers. die altijd kwijlt, inz. gezegd van kinderen en bejaarden; kwijler.
2. Zeurkous, (ouwe) zeur; inz. gezegd van pers. die onzin uitkramen, die langdurig of op vervelende toon of lastige wijze over hetzelfde onderwerp praten; kletser, kletsmajoor, wauwelaar enz.
‘Jules is een oude vent die kinds wordt’, zeg ik. ‘En een zeveraar.’ - Jules wordt lastig de laatste twee weken, met zijn geklets over de hel en de heiligen en over het enige ware geloof, dat hij meent te bezitten, CLAUS 1958, 15.
Eenoog is een lastpost, een zeveraar, een jobsbode. Hij breekt de stemming, vergalt het bestaan. Een ziekelijke pessimist is hij. Hij zou voldoende tact moeten hebben om te zwijgen, de anderen hun plezier te laten, WILLEMS 1970, 83.
Dat elk zijn eigen weg gaat, en zich vertrouwensmannen uitzoekt ..., sluwe kerels waar er met de hersenen moet gewerkt worden. Kies u de rapste en de handigste, maar pas op voor babbelaars en dronkaards. Zeveraars kunnen we missen, BOON 1975, 46.