zeggen
zeggen - onregelmatig werkwoord uitspraak: zeg-gen 1. het mondeling onder woorden brengen ♢ hij zegt dat hij geen tijd heeft 1. zo gezegd, zo gedaan [het is gebeurd zoals het was afgesproken]...
Nederlands woordenboek voor onderwijs
zeggen - onregelmatig werkwoord uitspraak: zeg-gen 1. het mondeling onder woorden brengen ♢ hij zegt dat hij geen tijd heeft 1. zo gezegd, zo gedaan [het is gebeurd zoals het was afgesproken]...
Ditte Simons en Hans Heestermans
in: hij zeit wat, kan mij wat schelen, zeur niet: DAAN 35.
Ontwerp nu je advertentie. Direct online!
Peter Bakema
- het is te zeggen [afkorting: t.t.z.], dat wil zeggen. Het voorjaar van 2002 ging hij met pensioen. Het is te zeggen, Van der Meyden is nu actief in de circuswereld. - GvA, 09-08-2002. - en zeggen dat, en dan te bedenken dat zie omzeggens.
Marc De Coster ©, 1998
1. dat je zegt, modefrase die erg in zwang is onder hedendaagse jongeren. Bet. zoveel als ‘in-derdaad’. Wordt gebruikt wanneer men zijn instemming met iets wil betuigen. Bijv. het was echt datje zegt geweldig. 2. ik zeg maar zo, ik zeg maar niks, ik geef geen commentaar. Dooddoener. Tevens titel van een succesrijk boek (over dooddoeners en clichés)...
AUTEUR VAN HET BRIDGE WOORDENBOEK - "BRIDGE OPZOEKBOEK" (UITGAVE 1998)
Bieden. In uitdrukkingen als: ‘iets zeggen’ en, aan het begin van een spel gericht tot een niet oplettende gever, ‘jij moet het zeggen’. De term is ondanks de opkomst van bidding boxes, waarmee zwijgend wordt geboden, gangbaar gebleven.
Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg: Vloeken, een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie (SDU, 2001).
In Vlaanderen komt volgens Mullebrouck (1984) voor loop zeg het aan de paster van Lapscheure! Lapscheure is een dorp in de gemeente Damme in West-Vlaanderen. Omdat iemand zich ergerniswekkend gedraagt, verwenst men hem naar elders. De betekenis komt overeen met ‘rot op’. Bij navraag in 1999 bleek dat nog 11 van de 111 Vlaamse zeg...
Schrijver op Ensie
1. In de verb. 't is te zeggen (veelal afgekort tot: t.t.z.) (gall., ter vert, van fr. c’est-à-dire), dat wil zeggen (d.w.z.), dat is (d.i.), met andere woorden (m.a.w.); - ook: dat is te zeggen (om te kennen te geven dat een bep. uitspraak niet volledig strookt met de waarheid en een aanvulling of verbetering...
Nederlandse encyclopedie
I. (zei, zeide, heeft gezegd), 1. mondeling meedelen, het genoemde in woorden uiten, spreken: iemand goeden dag —, groeten; wou jij ook nog wat — ?, in het midden brengen; dat hij erg blij was, hoef ik je zeker niet te —, dat spreekt van zelf; ik zou liegen, als ik het anders zei, zo is het nu eenmaal; ik kan aardig timmeren, al z...
Friesch woordenboek
v., sizze, sei, sein; (for)telle; iets —, lûd jaen; — waar het op staat, út ’e ban bite, nearne foar omhelje; daar valt niets van te —, dêr is gjin sizzen fan; veel, weinig — over, gâns, net folie meitsje fan; te — hebben over, kediz...
Nederlands woordenboek (7e druk - 1950)
I. (zegde, zeide, heeft gezegd, gezeid), 1. mondeling te kennen geven, het genoemde in woorden uiten, spreken : zei u iets?] hij zei dat hij dadelijk terug kwam; iem. goeden dag zeggen, groeten; de waarheid zeggen, niet liegen; — veel spreken, maar weinig zeggen, veel woorden bezigen zonder veel inhoud ; — ...
M. J. Koenen's Verklarend handwoordenboek
I. zeide of zei, h. gezeid of gezegd (1 mondeling mededelen; woorden uiten; spreken; vertellen; 2 bevelen; 3 beduiden, betekenen; 4 oordelen; 5 aanmerkingen maken op; verwijten; 6 schrijven; schriftelijk mededelen; vermelden; 7 bewijzen): . 1. Ja, zei hij; hij zegt niet veel, maar denkt des te meer; bij verg. piep, zei de muis in het schilderhuis;...
Modern Woordenboek (1930-1961)
I. (zei, zegde; heeft gezegd) 1. mondeling mededelen, spreken: tegen, tot iemand iets -; wat zeg je? of je zegt? hij zegt niet veel, maar denkt des te meer; nu jij zegt...; iets hebben horen -; de mensen zoveel; gauwer gezegd dan gedaan; de waarheid -; zeg het ronduit; onder ons gezegd (en gezwegen). Gez. bij, tot zichzelf -, hardop denken; daar...
Keur van Nederlansche woordafleidingen
van den Germ. wt. sag, Idg. seq = zeggen.
Groot woordenboek der Nederlandsche taal
Het begrip zeggen heeft 2 verschillende betekenissen: 1. zeggen - ZEGGEN, (zegde, zeide, heeft gezegd, gezeid), mondeling (iets) te kennen geven, woorden uiten, spreken : iem. goeden dag zeggen, groeten ; de waarheid zeggen, niet liegen ; — veel spreken, maar weinig zeggen, veel woorden bezigen zonder veel inhoud ; — het oorspronkelijk...
I.M. Calisch (1864)
Zeggen, bw. onr. (ik zeide, heb gezegd), mondeling (iets) te kennen geven, woorden uiten, spreken; (fig.) te - hebben, gezag uitoefenen, kunnen gebieden; wat wil dat -? wat beduidt of beteekent dat? het - is, men zegt, naar men wil, volgens gerucht; naar het - van..., volgens hetgeen... vertelt; zich niet - laten, geene rede verstaan, zijnen eigene...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.