Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

welstellend

betekenis & definitie

Welgesteld, bemiddeld, gegoed; - ook: welvarend, gezond (en wel).

De ruiters zagen er zoo rijk en welstellend uit, VANDEN MAELDERE 1946, 71.

Felix is een enige zoon en zijn ouders zijn welstellend, VERMEYEN 1947, 19.

Waarom was ze ook getrouwd, de juffrouw? Hij was niet eens welstellend, die mijnheer P. Hij was een vulgair bediende van een vulgaire firma, BOSSCHAERTS 1954, 54.

Dat geen enkele burger, zeker niet de welstellende, zich mag onttrekken aan zijn bijdrage tot de gemeenschapslasten langs het wettelijke systeem der belastingen, Vrouw en Wereld, nov. 1976, p. 26.

Wie iets voelt voor een burgerlijk drama dat zich afspeelt in een welstellend gezin, moet zeker deze film met maatschappijkritische inslag gaan bekijken, Vrouw en Wereld nov. 1977, p. 11.

< >