Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

zeker

betekenis & definitie

1. In de verb. zeker spelen, de zekere weg kiezen, het zekere voor het onzekere nemen, geen risico nemen, niets riskeren.

2. In de verb. zeker en vast, in de standaardt. steeds in omgekeerde volgorde: vast en zeker.

We mogen deze encyclopedie zeker en vast aanprijzen omwille van haar duidelijke en rake informatie, Vrouw en Wereld sept. 1974, p. 40.

Het is reeds lang een uitgemaakte zaak dat meisjes even verstandig zijn als jongens, dat zij misschien de zaken enigszins anders benaderen, andere klemtonen leggen, maar is dat geen verrijking voor beide partijen? Zeker en vast. Zij vullen elkaar aan, Vrouw en Wereld mei 1975, p. 30.

Als KAV-leden mogen we deze optocht zeker en vast niet missen, Vrouw en Wereld mei 1976, p. 9.

3. Ter aand. van een onbepaald aantal pers. of zaken of van een onbepaalde tijdsruimte: bepaald; in ’t mv.: bepaalde, sommige, enige; een zeker aantal, een bepaald aantal; sedert zekere tijd, sedert enige tijd.

Zij had op zekere ogenblikken toch medelijden met mij, en dat ontstak telkens wat vuur aan haar benaderingen, TEIRLINCK 1952, 1, 224.

De grondwet zal het principe van de politieke decentralisatie van een zeker aantal materies ... bekrachtigen, Taalb. 1978, III, 195.

Opm.: In de standaardt. wordt zeker gebruikt ter aand. van pers. of zaken die men niet nader kan of wil noemen: zekere mensen, wetten ...; een onbepaald aantal mensen, wetten e.d. = sommige, bepaalde, enige mensen, wetten enz.