Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

verwachten

betekenis & definitie

In de verb. zich verwachten aan (iem., iets), (iem., iets) verwachten; soms bep.: rekenen, hopen op (iem., iets); (iets) voorzien, tegemoet zien enz.

Het bracht Cottenier zo buiten zich zelf, dat hij Jan de Vos een hard aankomende klap in het gezicht moest geven - en daar de Vos zich daar niet in het minst aan verwachtte rolde hij tegen de muur en zat hij ons daar stomverbaasd aan te gapen, BOON 1961, 134.

Toen grootvader en grootmoeder hun dertiende kind kochten, wisten zij niet welken naam er aan te geven, vooral daar zij zich aan een dochter hadden verwacht, LIA TIMMERMANS 1962, 18.

Het volk van Deps, dat hem naar de toren had zien stijgen, verwachtte zich aan iets, het hield een oog in ’t zeil, WALSCHAP 1963, 400.

Hij verwachtte zich aan de geijkte vragen, de clichés waarmee de jaren van vervreemding overbrugd worden, VAN AKEN 1965, 88.

Mocht men zich eraan verwachten dat beide teams in eigen land alles zouden proberen, dan viel men om onbekende redenen - van de ene verbazing in de andere, Gazet v. Antw. 4/7/1977.

J. R., zelf ooit topatleet, nu ook dokter en ervaren begeleider, verwachtte zich daar aan, Laatste Nieuws 30/7/1980.

Ook o.a.: DE COREL 1949, 138. TEIRLINCK 1952, 1, 47. BOSSCHAERTS 1954, 55. VAN REMOORTERE 1965, 181. LAMPO 1976, 366.