Werkwoorden vervoegen
verwachten
Tegenwoordige tijd verwachten
Ik verwacht
Jij verwacht
verwacht jij?
U verwacht
Hij/Zij/Het verwacht
Wij verwachten
Jullie verwachten
Zij verwachten
Verleden tijd van verwachten
Ik verwachtte
Jij/U verwachtte
Hij/Zij/Het verwachtte
Wij verwachtten
Jullie verwachtten
Zij verwachtten
Voltooid deelwoord van verwachten
verwacht
Tegenwoordig deelwoord van verwachten
verwachtend