Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

vastnemen

betekenis & definitie

1. (Iets) pakken, in de hand nemen; (iem.) beetpakken, vastgrijpen, in de armen nemen; in ’t bijz.: (een kind) vasthouden, op de arm houden enz.

Heelder dagen zat ons huis vol volk, mensen op bezoek of die maar eventjes goeiendag kwamen zeggen .... Dat ging zo ver, dat onze Pa zelfs op het begijnhof geen pen meer kon vastnemen en voor een tijdje in een cel bij de paters vluchtte om te kunnen werken, LIA TIMMERMANS 1962, 125.

2. (Iem.) ruw vastgrijpen, aanpakken (met kwade bedoelingen); - vand. ook: (iem.) beetnemen, bedotten, bedriegen, foppen; bij de neus nemen.

< >