Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

valies

betekenis & definitie

1. (Kistvormig) voorwerp om reisbagage in mee te nemen: (reis)koffer; handkoffer, (reis)tas.

- Zie ook de Opm.

Hij nam het valiesje van Julie uit de wagen en verdween door de deur, VAN AKEN 1958, 14.

Hotsend en krochend sleurden wij onze valiezen met een zeker air van drukte en haast, LEBEAU 1962, 12.

Toen herkende M. in de autokoffer een valiesje: het waren zonder twijfel haar man en haar kinderen die om het leven kwamen, Nieuwsblad 18/4/1977.

Zij geniet trouwens allang op voorhand van elke reis. Zij ... gaat praten met mensen, die er al geweest zijn. Kortom als het valies met de boeken voor het lezen in de verloren uren klaar staat, heeft zij haar plan al vast in het hoofd, Gazet v. Antw. 3/7/1977.

De boot is natuurlijk helemaal aan als er een valies op een dwaalspoor geraakt, Gazet v. Antw. 17/8/1977.

De reisclub leefde onder het symbool van de valies, Info mei 1978, p. 22.

Misschien komen er nu wel aanbiedingen ... . Wat wel nodig zal zijn, aangezien de nieuwe wereldkampioen ook nog een medaille uit brons in zijn valies heeft zitten, na de honderd kilometer, Gazet v. Antw. 28/8/1978.

Ook o.a.: WACHTERS 1946, 193. DURNEZ z.j. (± 1958), 145. ELSSCHOT 1960, 244. CLAES 1960, 83. BERKHOF 1962, 10. GHYSEN 1962, 117.

V.D. VELDE 1964, 118. VERSTEYLEN 1964, 24. RUYSLINCK 1972, 56. Gent 12/8/1976, p. 22. Touring 7/4/1977, p. 14.

- Zijn valies pakken e.d., zijn koffer pakken, ook oneig.: opstappen, vertrekken, er vandoor gaan (zonder bericht na te laten).

En die keer dat ze haar valies inpakte, de deur toetrok en zei: - Ik ga terug naar mijn moeder. - Ga maar, had hij geantwoord, Vrouw en Wereld okt. 1976, p. 45.

B. kent blijkbaar z’n wereld en de troep blies een laatste nummer ten einde, pakte de valiezen en verdween met de noorderzon, Gentenaar 20/7/1977.
- Iem. in de valies zetten, doen e.d., misleiden, om de tuin leiden, bedotten, foppen, inpakken.

Ze hadden me beloofd postzegels mee te brengen, maar ze hebben me goed in de valies gezet, Gehoord te Boom 1978.

2. In toep. op een kist, een tas e.d., bestemd om gereedschap en allerlei andere spullen in op te bergen; in de standaardt.: kist(je), koffer(tje).

Valiesje met 4 rollen allesreiniger van wit papier, Uit een reclamefolder nov. 1976.

Valiesje «Fay table ware» - 1 ongeweven wasbaar tafelkleed - 10 borden ... - 10 bekertjes - 20 servetten, Uit een reclamefolder juni 1978.

Fluorescerende valies voor auto-gereedschap, Uit een reclamefolder juni 1978.

Opm.: In de standaardt. is het woord valies vrijwel geheel verdrongen door koffer en reistas; het werd dan ook door alle excerpenten als ongebruikelijk gekenmerkt.

- Blijkens Woordfrequenties is het toch een enkele keer aangetroffen in de schrijftaal (freq. 2); het wordt dan als onzijdig znw. gebruikt met de specifieke bet.: zakvormige reistas.

In WNT XVIII, 285 (1948) dateert de jongste bewijsplaats van een Nederl. auteur uit 1857.

< >