Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

uitgaan

betekenis & definitie

Van pers.: naar buiten gaan, uit een ruimte gaan; veelal bep.: heengaan, weggaan (in tegenst. tot binnengaan) (In de standaardt. thans steeds er uitgaan of naar buiten gaan); - van een processie, een optocht e.d.: uittrekken.

Ik zal zelf komen,’ beslist hij kordaat ... ‘Ook goed,’ zegt Mak in het uitgaan. Op de drempel wendt hij zich om en waarschuwt Emke, TEIRLINCK 1952, 2, 122.

Het is weer een tiental jaren geleden dat deze (processie) nog uitging. Jaarmarkt, processie en kermis het ging toen allemaal samen, Gazet v. Antw. 5/7/1977.

Deze gaat uit op zondag 14 mei, te 16 uur, naar een ontwerp, regie en algemene leiding van stoetenbouwer F. V., de grootste expert van het land op dit gebied, Klokske 27/4/1978.

Te Mons gaat om tien uur de eeuwenoude processie met de beroemde „car d’or” uit, die dan steevast gevolgd wordt door het gevecht van Sint Joris tegen de draak, Info mei 1978, p. 26.