Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

tip

betekenis & definitie

1. Punt, uiteinde (van iets); ook in de verb. op de tippen van zijn tenen lopen e.d. (zie ook onder 2).

De madonna loopt op de tippen van haar teenen en ergens achter in den hof voeren de kleinen hun spelletje uit, VANDEN MAELDERE 1946, 93.Toen ik in de spiegel keek, zag ik er veel jonger uit, en mijn haar bijna weer zwart - in elk geval waren de vergrijsde tippen, die zich vooral boven de slapen vormden, helemaal weggeschoren, DAISNE 1948, 13.

Zij droogt onderwijl haar handen een beetje af in een tip van haar schort, TEIRLINCK 1952, 1, 112.

Ik wentelde ze om op de tip van mijn voet, TEIRLINCK 1952, 1, 187.

Zo gaan zij stil uiteen en Toontje verwijdert zich haast op de tippen van zijn tenen, TEIRLINCK 1952, 2, 209.

Dabbe verzekerde dat hem eens een bie op het tipje van zijn neus had gestoken, CLAES 1955, 73.

Dan zat hij lange tijd verstrooid naar de tippen van zijn schoenen te kijken, BERKHOF 1962, 85.

2. Teen, vooral in de verb. op zijn tippen staan; op zijn tippen lopen, op zijn tenen lopen, ook overdr.: zijn uiterste best doen, zich bijzonder inspannen enz.

Vandaar kan hij een stuk van den toren zien en als hij op de tippen staat en den hals rekt, het groote uurwerk, WACHTERS 1946, 82.

Opm.: In de standaardt. in deze toep. zo goed als ongebr., behalve in bep. verb., bijv. het tipje van de sluier oplichten.

Sam.: tipzak, puntzak.