Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

tiercé

betekenis & definitie

Kansspel waarbij men de eerste drie paarden moet voorspellen; vand. ook m. betr. t. paardenrennen: wedstrijd waarbij men op de eerste drie paarden kan gokken; in Nederl.: supertrio; - bij uitbr. ook in toep. op een weddenschap waarbij men voorspelt welke deelnemers de eerste drie plaatsen zullen behalen; trioweddenschap, trio; - vervolgens ook: lijst van drie kanshebbers op de overwinning.

Tijdens het Pinksterweekeinde worden twee Franse tiercés betwist. Zondag gaat de eerste te Longchamp over 2400 meter, Gentenaar 30/5/1977.

Wie dit jaar de laureaat zal zijn, wist de Frankfurter nog niet, maar op zijn tiercé staat er geen Merckx, Gazet v. Antw. 5/7/1977.

Op de eerste zaterdag van februari 1978 is ons land een nieuw gokspel rijker. Naast de loterij, de tiercé, de voetbal- en wielerpronostiek, doet dan de lotto zijn intrede, Gazet v. Antw. 9/8/1977.

Hij is volgens ons de man van de dag met 5 prijzen op de 5. In de sektor centrum tussen 284 duiven wint hij 2 10 14 65 66 plus 1ste tiercé, Gazet v. Antw. 26/8/1978.

Over de tiercé die te Waregem door Nisus Bloc werd gewonnen, zullen we niets vertellen. Wel moeten we wijzen op de prachtige zege van Papyrus Folo die te Oostende de mijl voor driejarigen won, Laatste Nieuws 11/7/1980.

Ook o.a.: Nieuwsblad 29/6/1977. Limburg 8/8/1977.

Sam.: tiercé-kantoor (Buit van overval op tiercé-kantoor gevonden, Gazet v. Antw. 31/8/1977);

- tiercékoers, supertrio-wedstrijd (Men loopt in het volle galopseizoen een beetje verloren als men een drafkoers zoals de tiercékoers van donderdag te Enghien moet ontleden, Nieuwsblad 29/6/1977).