Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

gewonnen

betekenis & definitie

I. Als bnw.

1. In de verb. gewonnen brood, wentelteefjes.

Dikwijls bakte hij zelf voor ons een pan gewonnen brood, LIA TIMMERMANS 1962, 124.

Eetinstuif: gewonnen brood, Maand febr. 1977, p. 10.

Ook o.a.: Koken ± 1908, 268. Vrouw en Wereld febr. 1975, p. 42. Nu Nog 1977, 99.

2. In de verb. gewonnen en geboren, eig.: geteeld en geboren; in de standaardt.: geboren en getogen. Vader en moeder van kindsbeen af op de steenbakkerij, hijzelf gewonnen en geboren in de streek... Nu heeft hij het in zijn hoofd gestoken aan de haven of in de mijnen te werken, WACHTERS 1946, 92.

Ik wist dat haar moeder, gewonen en geboren ginder langs het stort aan het randgebied der stad, er zekere dag stiekem vandoor was gegaan, BOON 1977, 137.

II. Als bijw.

In de verb. gewonnen verloren, veel, overdadig, verschrikkelijk; soms bep.: al maar door, steeds opnieuw.

Een klarinettist, die gewonnen verloren hetzelfde wijsje blies: Kom Karlienneken, VAN LOOY 1945, 62.

Het was er vredig en de open haard brandde lustig. Buiten sneeuwde het gewonnen verloren, GIJSEN 1959, 91.

Van als hij nog een klein manneke was, tekende en schilderde vader al, gewonnen verloren, LIA TIMMERMANS 1962, 83.