Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

stronkelen (strunkelen)

betekenis & definitie

1. Struikelen (door met de voet tegen iets te stoten, door een misstap enz.); ook oneig.

Hoe rakkerde en ravotterde ik tien uren per minuut, met het steeds onvermijdelijke en nog altijd onbegrijpelijke gevolg, dat ik natuurlijk al eens strunkelde of viel... en telkens mijn broek van voor op de knievouw gescheurd was, PEETERS 1931, 122.

Daar stond van alles op die trap en ik moest goed uit mijn ogen zien om niet te strunkelen, CLAES 1960, 49.

2. Hortend en stotend lopen, strompelen.

Sam.: stronkelsteen, struikelblok, ook: steen des aanstoots («Hm!... Hoe laat was het, toen hij u verliet?» Dit was een stronkelsteen. Agnes voelde het en ze zocht koortsachtig naar het beste antwoord, want van het juiste uur had ze geen benul, BIJDEKERKE 1948. 143).

< >