Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

schalmen

betekenis & definitie

1. (Een boom) merken (door een weinig van de schors af te hakken).

Zij zag niet eens bomen, zij zag alleen hout om te kopen en te verkopen ... . Zij mat de heerlijkheid van een beroep aan zijn geldelijk rendement en ’t mijne vond ze helemaal niet heerlijk. Schalmen en schatten, dat was mijn beroep. Negotie, dat van haar vader en dat stond heel wat hoger, LEBEAU 1962, 140.

2. M. betr. t. bedragen: schatten.

Het is veel, wat daar op het stille papiertje (van de notaris) staat, meer dan ze geschalmd hebben, maar voor dat kleine sommetje meer, valt hun een eigen steenen huis in den schoot, BLOMMAERT 1945, 185.

3. (Iem., iets) aanwijzen; - ook: merken, doodverven.

Men vroeg haar wie zij als vader schalmde, dit kon misschien enig licht brengen ... . Ten slotte schalmde zij Baert, met iets minders dierf zij haar stiefdochter niet verguizen, WALSCHAP 1963, 352.

Hij was geschalmd voor een vroege dood door een blauwe ader aan de slaap, WALSCHAP 1975, 182.