Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

schoot

betekenis & definitie

1. Schort (om de kleding te beschermen) (mog. een verkorting van voorschoot).

Hij had zijn werk onderbroken. Het moest hem geen rust laten dat hij in volle namiddag het wiel stilzette en zijn schoot onder het afdak had neergelegd, DE PILLECYN 1962, 31.

2. Hoeveelheid die een opgehouden schort enz. kan bevatten; vand.: kleine hoeveelheid (van iets).

De meid van de pastoor zei me na de mis zo vriendelijk dat ik een schoot appelen mocht komen halen, VERMEYEN 1947, 53.

Hij had een tegenzin tegen het afketsen van de dorpen en gehuchten en het gesjacher om een paar schoten vlas, DE PILLECYN 1962, 186.