Slank, tenger. Het middeleeuws stadhuis met zijn rilde toren, CLAES 1950, 15.
Hij is zeventien, slank, flink-geschouderd, doch te rilde van leen, TEIRLINCK 1952, 1, 39.
Plots slaat een daver door dat rilde geraamte. De Burchtheer heft een bevende hand in de hoogte.
Doch eer de vermaledijding kan losbarsten, valt de hand door de knieën en stort het hoofd op de borst, TEIRLINCK 1952, 2, 212.
Julia’s hoofd, dat langs een rilde hals uit twee even zuiver getekende en zichtbare schouderlijnen als bij de Kongolese vrouw van straks vertrekt, schudt zijn kortgeknipte haren, JONCKHEERE 1957, 57.
Adalhinde was een onbesproken heilige geweest, ongerept als de wereld bij dageraad ... en mooi als een zonnebloem, de hoge stengel, rilde en rank, bekroond met een bloem die uit haar stengel als een hoofd uit een hals is opgeschoten, DEMEDTS 1976, 96.
Ook o.a.: VAN HEMELDONCK 1946, 244. STREUVELS 1964, 11.