In verb. die in de standaardt. niet (meer) voorkomen: in bloem staan, in bloei staan; iem. een bloempje (spreekt, bloemeke) geven, een pluimpje, complimentje geven; - iem. blauwe bloempjes op de mouw spelden, speten e.d., iem. iets op de mouw spelden, iets wijsmaken.
Alsof hij... het karakter van de toekomstige Duitse Vorst volkomen had doorschouwd en zich nu door niemand blauwe bloempjes op de mouw liet spelden, besloot oom Daniël: «’t Is maar om u te zeggen dat al dat geraas van Engelse en Franse journalisten over «Attila» alhier en «ophangen» aldaar op mij maar weinig indruk maakt», BRULEZ 1950, 110.
’t is niet van doen dat we malkander blauw bloemekens op de mouw speten. Ge weet dat ik u achter de tralies kan brengen voor heel uw leven, CLAES 1960, 109.
Afl./Sam.: bloemen, bloeien, in bloei staan;
- aardappelbloem (zie ald.); patattebloem (zie ald.);
- bloembot, bloemknop; bloem(en)hof, bloementuin; bloemkers, Japanse kers; bloemenstoet, bloemencorso (Hoe bekend en befaamd een manifestatie ook kan zijn, steeds weer hangt het sukses voornamelijk af van de weergoden. De bloemenstoet van Wommelgem zag zich eveneens in deze situatie geplaatst, Gazet v. Antw. 29/8/1977);
- bloemsuiker, poedersuiker (BOON 1972, 15. Een naam, die voor generaties Sinjoren... synoniem werd van een geurige smoutebol... of een met bloemsuiker besneeuwde wafel, Gazet v. Antw. 3/6/1977. Laatste Nieuws 30/7/1980);
- bloem zak, (eig.) meelzak, (overdr.) energieloos pers., die nooit rechtop zit, zoutzak, vooral in de verb. er als een bloemzak bij zitten.