1. Van linnen, kleren e.d.: schoon, gewassen, niet vuil.
Thuis staat de kuip gereed ... en zuiver linnen wacht. De klompen worden geschuurd en de meeste klei van werkschort en schoenen gekrabd, WACHTERS 1946, 72.
2. Geheel, volledig, helemaal; hij is zuiver genezen. (In de standaardt. wel in de bet.: enkel, alleen).