Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

poteren

betekenis & definitie

Oneerlijk handelen; in ’t bijz.: vals spelen (bij het spel); - ook trans.: (iets) wegnemen, stelen, pikken, kapen.

Ze wisten thuis wel dat, als hij haastig en gejaagd het huis uit ritste, het enkel zijn kon omdat hij wat gepoterd of een deugnieterij uitgestoken had, CLAES 1955, 58.

Dat het toch allemaal zo moest tegenvallen ... van ’s morgens af reeds ... Sigaren kwijt ... centen kwijt ... Als hij nu nog eens iets zou kunnen poteren zou hij ’t beter wegsteken, CLAES 1955, 81.

Mijn zaken staan goed, peisde ik in mijn eigen. In dat schrijfboek dat ik gepoterd had stonden al de afféres opgetekend die Bidoul met de Duits aan de hand had, en ’t ging met honderdduzenden, CLAES 1960, 107.

Afl.: gepoter, vals spel, bedrog; - poteraar, vals speler, bedrieger.

< >