Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

plooi

betekenis & definitie

In Vl.-België vaak in toep. waar in de standaardt. vouw gebruikt wordt (zie hiervoor de Opm.).

1. M. betr. t. stoffen, inz. weefsels: plaats waar een stof wordt dubbelgeslagen en geperst, vouw; - m. betr. t. allerlei andere zaken: plaats waar iets gevouwen is.

Margriet staat voor de tafel bij het raam. Ze strijkt de plooi in zijn zondagsche broek, WACHTERS 1946, 94.

- (Zegsw.) Tussen (in) de plooien (laten) vallen, van weinig belang achten of zijn, niet (laten) meetellen enz.
2. Bocht, buiging, boog.

Die boom is al te oud, om hem een andere plooi te geven, Gehoord te Mechelen okt. 1978.

3. Goede, behoorlijke toestand; goede orde; vooral in de verb. op, in zijn plooi zijn (brengen, komen), op orde zijn, (iets) in orde maken; ook m. betr. t. de gezondheidstoestand: in orde, geheel hersteld, geheel gezond zijn; zich lekker voelen, weer op de been zijn enz.; ook: uit zijn plooi zijn, soms bep.: uit zijn gewone doen zijn.

Eén dag weelde doet zeven dagen armoede vergeten en dat komt wel weer op zijn plooi, STREUVELS, Minnehandel 2, 159 (1903).

Die verdienden op de zwarte markt, zei men, en die staken hun centen in allerlei voorwerpen van enige waarde. Want er werd geld verdiend en ook verloren. Maar na de oorlog zou dat alles wel weer in zijn plooi komen, DE RIDDER 1966, 86.

Jaak rent rond en herinnert zich vaag en ver een schietgebedeke, dat hij poogt te murmelen opdat alles nog in de beste plooien zou gevouwd worden, BOON 1975, 37.

Opm.: In de standaardt. heeft plooi de bet.: elk der rimpels of golfachtige vormen die in een soepele stof ontstaat wanneer zij op korte afstanden in tegengestelde richting omgeslagen wordt, inz. ter versiering (onderscheiden van vouw. een geperste plooi).