Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

pitsen (pietsen)

betekenis & definitie

Knijpen, inz. tussen de toppen van vingers en duim scherp drukken, met de nagels knijpen; iem. in zijn arm pitsen.

Voor geen geld van de wereld had ik Jan Kweddel of Lamme Glas willen tegenkomen. Op straat zat er een scheutigheid in me die me de nagels deed in m’n handpalmen pitsen en m’n billen intrekken, ik moest geweld doen om serieus te gaan, en me docht alle minuut dat de mensen me beloerden, CLAES 1960, 71.

Afl./Sam.: pits, het knijpen, kneep: zij gaf hem een pits in de arm; ook: kleine hoeveelheid, neepje: een pits zout; - afpitsen (zie ald.).

< >